Een ongemakkelijke historische parallel: deze kinderen hadden foute ouders
- Interview
- 30 jan 2018
- 9 minuten leestijd
Marcel en Dick, wier ouders flink fout waren tijdens de Tweede Wereldoorlog, wisten niet beter dan dat ze ‘guilty by association’ zijn. Wat kunnen we van hun verhalen leren over de omgang met kinderen van Syriëstrijders?
In vluchtelingenkampen in Syrië wemelt het van de jonge kinderen. Ook zonen en dochters van Nederlandse ouders die zich aansloten bij IS en vertrokken naar het Kalifaat. De meeste kinderen kennen niet anders dan de tentdoeken en de dekens op de grond: zij zijn op de vlucht of in het kamp geboren. Van de ideologische overwegingen van hun ouders weten ze weinig. De Nederlandse overheid vindt dat de verantwoordelijkheid bij hun vaders en moeders ligt, die ervoor kozen te vertrekken. Zij gaven hun zonden door via een bloedband. ‘Kalifaatkinderen’, worden ze genoemd door de nieuwslezers. Kroost van foute ouders: te jong om schuld te dragen, maar genadeloos gebrandmerkt.
Journalist en schrijver Marcel Rözer weet wat het is, zo’n erfschuld: als tiener ontdekte hij dat zijn vader zich in de Tweede Wereldoorlog bij de Waffen-SS had aangesloten. In zijn boek Zo vader, beschrijft hij hoe een keuze uit het verleden generaties lang nadreunt. Dick Woudenberg (1928-2017) werd als kind van een NSB-kopstuk naar een SS-school in Duitsland gestuurd, waar hij werd gevormd en gekneed tot een overtuigde nationaalsocialist. Terug in Nederland viel het kwartje, dat een krater sloeg in zijn zo kundig geordende wereldbeeld. Hij stond, net als zijn vader, aan de ‘foute’ kant van de geschiedenis.
Ik had het in de schoenen van mijn vader waarschijnlijk niet anders gedaan
Marcel Rözer heeft niets verkeerd gedaan, maar draagt zijn schuldgevoel altijd bij zich. Al vanaf z’n achttiende heeft hij last van fobische klachten. “Ik mag nooit falen in een keuze tussen goed en kwaad”, schrijft hij in zijn boek Zo vader. Nooit, de oorlog zit in hem. “Ik blijf altijd een verstandige met een beperking.” Hij weet dat hij niet de enige is: leden zat, bij de club van kinderen met foute ouders.
Het was op z’n dertiende verjaardag. Marcel vroeg het, gewoon, omdat-ie het wilde weten: “Wie van jullie heeft het verst gereisd?” De familie uit Ulft was met drie stappen in Duitsland. Verder kwamen ze vast niet, dacht Marcel. Oma riep vanuit de keuken: “Jij, toch Kurt? Jij bent in Rusland geweest!” Het bleef even stil. “Dat vertel ik je nog wel een keertje”, zei zijn vader. Kurt hield zijn mond. Marcel, nu 58, was achttien toen zijn vader heel even wilde praten. “Heb je er last van?’, vroeg zijn vader. “Weet ik niet”, zei Marcel. “Nou,” zei zijn vader: “als je maar weet dat ik niets met Adolf had.” Doorvragen durfde Marcel niet.
Pas nadat zijn vader overleed en hij zelf kinderen kreeg, ging Marcel op zoek naar zijn vaders verzwegen verleden. Zijn vaders dossier mocht hij even inzien, bij het Nationaal Archief. “Hoe dikker het dossier, hoe lulliger”, zei de archivaris.
Het dossier van vader Kurt was dik.
“De grens tussen Duitsland en Nederland was bij ons in het dorp maar vaag”, legt Marcel uit. “Ulftse jongens gingen naar de kermis en kwamen thuis met een Duits meisje. En andersom, natuurlijk.” Vader Kurt werd zelfs over de grens geboren. De NSDAP-belofte van economische vooruitgang sprak de Ulftenaren aan: het gros van de dorpsbewoners werkte in de plaatselijke ijzergieterij, en verdiende net voldoende om een gezin te onderhouden. “Het financiële aspect wordt vaak onderschat”, zegt Marcel. “Een groot deel van het geld dat jongens bij de SS verdienden, ging naar hun ouders.” Opa Rözer was een van de eerste leden van de NSB. Hij gaf dat gedachtengoed door aan zijn zoon: als negentienjarige Ulftenaar werd Kurt lid van de SS.
Had zijn vader het hem uitgelegd, had Marcel hem kunnen zeggen dat hij het hem niet vreselijk kwalijk neemt. “Ik had het in de schoenen van mijn vader waarschijnlijk niet anders gedaan. Een jongen van negentien, gehersenspoeld door zijn vader. De helft van het dorp liep tijdens de oorlog over naar de andere kant.” Hij valt even stil. “Mochten we in een oorlog terechtkomen, kan ik je geen enkele garantie geven dat ik achteraf gezien aan de goede kant sta. Jij wel?”
Net als de kinderen die opgroeien in het Kalifaat, is Marcel guilty by association: hij deed niets verkeerd en was zich lange tijd niet eens bewust van zijn erfschuld. Het fout-merk dat hij desondanks op zijn voorhoofd voelt branden, kreeg hij bij zijn geboorte van zijn vader cadeau.
Dick Woudenberg (1928-2017) was er wel bij, toen zijn vader zich eind jaren dertig stukje bij beetje verloor in het nationaalsocialisme. Ja, “Dick was schuldig, in de zin dat hij nationaalsocialistische ideeën had, Hitler als zijn held zag en andersdenkenden wilde wegvoeren,” zegt Mischa Cohen, redacteur bij Vrij Nederland en auteur van het boek De Nazi-leerling, waarin hij Dicks geschiedenis optekent.
Op de middelbare school zei Dick al gauw de meester na: “De joden zijn inferieur en moeten naar Madagaskar
Als kind van Hendrik Jan Woudenberg, ‘vakbondsman’ van de NSB, verwerd het nationaal socialistische gedachtengoed voor Dick als kleine jongen tot iets vanzelfsprekends. Hij keek op naar zijn vader, hield van hem, en liet zich meevoeren. De leer schreef hem hokjes voor: “Du bist nichts. Dein Volk ist alles.” Wij superieur, alle anderen inferieur. Op een nationaalsocialistische middelbare school zei Dick al gauw braaf de meester na: “De joden zijn inferieur en moeten naar Madagaskar.” Hij diende zelfs even aan het front bij het Totenkopf-regiment van de SS, een fotootje van Hitler als talisman tegen zijn borst gedrukt, vast in de binnenzak.
Hij heeft geen schot gelost, zegt Dick. Maar, zei hij tegen Mischa: “Dat ik ook soldaat was geworden en waarschijnlijk ook tot moordpartijen was gekomen, daarvan zeg je nu misschien dat is ondenkbaar, maar ik zeg: dat is niet ondenkbaar. Dat is niet onmogelijk. Er zijn maar weinig mensen die de kracht hebben gehad om tijdens het proces van aftakeling, verwording, ontmenselijking zichzelf een halt toe te roepen.”
In 1945 werd Dick opgepakt en teruggebracht naar Nederland, waar zijn trouw aan de nazi-ideologie werd beloond met een flink pak rammel, vertelt Mischa. “In eerste instantie belandde hij in een heropvoedingskamp.” Toen de Engelse commandant Dick vroeg naar zijn beweegredenen, gaf hij het enige juist antwoord dat hij kende: “Um mein land zu retten!”
Als psychotherapeut behandelde Dick later in zijn leven vooral kinderen en kleinkinderen van foute ouders en grootouders
Pas in de barakken hoorde hij voor het eerst van de gruwelijke misdaden in naam van het nationaalsocialisme. Mischa Cohen: “Nu voelde hij zichzelf verachtelijk, met een ondragelijk schuldgevoel, want (bijna) mededader in het ongekende vernietigingsproces.” Aan de heropvoeding van de kinderen werd veel aandacht en zorg besteeed. “De jongens werden niet gehersenspoeld: Dick beschrijft het als een vorm van resetten, waarbij oude informatie in nieuwe werd omgezet.”
Voor jongens van Dicks leeftijd (nog geen 21) waren de Nederlanders milder: want in hoeverre kun je minderjarigen als collaborateurs beschouwen? “Het idee was tenslotte dat ze gewoon moesten terugkeren in de maatschappij”, legt Mischa uit.
Wat lastiger bleek dan gehoopt. Hoewel ‘heropgevoed’, zaten de meeste mensen niet te wachten op jongens met een ‘fout’ oorlogsverleden. Opvallend genoeg waren het juist joden die Dick een stap verder hielpen. “De enige werkgever die hem wilde hebben was de joodse eigenaar van een verzekeringsfirma. Hij werd in het leger gesteund door een joodse commandant. Hij ging naar een avondschool met een joodse rector.”
Als psychotherapeut behandelde Dick later in zijn leven vooral kinderen en kleinkinderen van foute ouders en grootouders. Mensen met een stempel, net als hij. Het lukte Dick nooit echt zichzelf te vergeven. Zo bleef hij altijd tegen het openbaar herdenken op 4 mei door nazaten van ‘foute’ ouders. Daarover zei Dick: “NSB’ers mogen 364 dagen hun doden herdenken en de 365ste dag ook nog. Maar niet op de Dam, dat moet je niet doen.”
Maak van kinderen geen outcasts
Marcel blijft benadrukken: “Maak van kinderen geen outcasts.” Door de maatschappij op te delen in ‘fout’ en ‘goed’ gaat de nuance verloren, en daarmee het inlevingsvermogen dat nodig is om op een verantwoorde manier om te gaan met kinderen van foute ouders. “Wat dat betreft hebben sociale media ons niet verder gebracht,” zegt hij. “Geen enkele oorlog kent een echte winnaar. Het is van groot belang dat we kinderen, alle kinderen, van jongs af aan confronteren met dat de meeste dingen in je leven die je tegenkomt nu eenmaal niet eenvoudig zijn. De geschiedenis is niet eenzijdig.”
In Syrië is fotograaf Eddy van Wessel op zoek naar René Barendsen. Een Nederlands jongetje, dat met z’n moeder en haar nieuwe vriend mee moest naar het Kalifaat. Eddy weet niet of het gedachtegoed van IS als een chip in zijn brein is geplaatst. Hij weet niet of René het heeft begrepen, dat zijn moeder vertrok uit Nederland, en of René het daarmee eens was. Hij weet wel dat René terug in Nederland tot een risicogroep zal behoren: weer een kind van foute ouders. Het kan ‘m niet schelen.
“Volwassenen maken een keuze”, zegt Eddy. “Kinderen niet.”