Noten uit Wij slaven van Suriname
- 24 minuten leestijd
Op deze pagina vind je alle voet- en eindnoten uit het boek 'Wij slaven van Suriname' (2020).
Duco van Oostrum – De adem der vrijheid. Wij slaven van Suriname als literatuur.
Noten
I W.E.B. Du Bois, Souls of Black Folk, p. 9.
II Du Bois, p. 11
III Alain Locke, The New Negro, p. 3.
IV In haar boek White Innocence (2016) gebruikt Gloria Wekker de term cultural archive om opvattingen over Nederlandse cultuur te heronderzoeken.
V Frederick Douglass, Life and Times of Frederick Douglass, p. 310-11.
VI Richard Wright, ‘The Ethics of Living Jim Crow’, p. 14.
VII Rob Woortman en Alice Boots, De Kom, p. 261.
VIII Langston Hughes, ‘The Negro Artist and the Racial Mountain’ (1926).
Bibliografie
Douglass, Frederick. Narrative of the Life of Frederick Douglass, An American Slave, Written by Himself. Londen: W.W. Norton, 2016; c1845.
The Life and Times of Frederick Douglass (1892). In The Oxford Frederick Douglass Reader. Ed. William L. Andrews. Oxford: OUP, 1996. 226-311.
Du Bois, W.E.B. The Souls of Black Folk. W.W. Norton: Londen, 1999; c1903. De 1903-editie is gepubliceerd onder zijn volledige, deels Nederlandse naam: W.E. Burghardt Du Bois.
Equiano, Olaudah. The Interesting Narrative of the Life of Alaudah Equuiano, or Gustavus Vassa, The African. Written by Himself. Londen: Penguin, 1995; c1789.
Jacobs, Harriet. Incidents in the Life of a Slave Girl, Written by Herself. Ed. L. Maria Child. Londen, Harvard UP, 1987; c1861.
Gates, Henry Louis. The Signifying Monkey: A Theory of African-American Literary Criticism. Oxford: Oxford, UP, 1988.
Gilroy, Paul. The Back Atlantic: Modernity and Double-Consciousness. Londen: Verso, 1993.
Hughes, Langston. ‘The Negro Artist and the Racial Mountain’. The Nation. June 23, 1926. Online: https://www.thenation.com/issue/june-23-1926/
Kom, Anton de. Wij slaven van Suriname. Atlas Contact: Amsterdam, 2017; c1934.
Locke, Alain. The New Negro: Voices of the Harlem Renaissance. New York: Simon and Schuster, 1999; c1925.
Morrison, Toni. Playing in the Dark: Whiteness and the Literary Imagination. Londen: Harvard UP, 1992.
Stedman, John Gabriel. Narrative of a Five Year’s Expedition against the Revolted Slaves of Suriname. Ed. Richard Price en Sally Price. Londen: Johns Hopkins UP, 1988; c1790; c1796.
Wolbers, Juie. Geschiedenis van Suriname. Londen: British Library, Historical Print Editions, 2011; c1861.
Stowe, Harriet Beecher. Uncle Tom’s Cabin. W.W. Norton: Londen, 1994; c1852.
Vestdijk, Simon. Terug tot Ina Damman. Amsterdam: Nijgh & van Ditmar, 1999; c1934.
Wekker, Gloria. White Innocence: Paradoxes of Colonialism and Race. Londen: Duke UP, 2016.
Woortman, Rob en Alice Boots. Anton de Kom Biografie 1898-1945 | 1945-2009. Amsterdam: Atlas Contact, 2009.
Wright, Richard. ‘The ethics of living Jim Crow: An autobiographical sketch’. In Uncle Tom’s Children. New York: Harper & Row, 1993; c1938. 3-15. Library book: p. 14.
X, Malcolm with Alex Haley, The Autobiography of Malcolm X. Londen: Penguin, 2001; c1965
Mitchell Esajas - Waarom Anton de Kom generatie op generatie blijft inspireren
I Mini-docu: Vereniging Ons Suriname: 100 jaar emancipatie & strijd.Vanaf december 2019 in The Black Archives, https://www.youtube.com/watch?v=whjvocbvzw0
II A. de Kom, zijn strijd en ideeën. Samengesteld door het Anton de Kom-Abraham Behr Instituut. Sranan Buku, Amsterdam 1989
III http://www.republiekallochtonie.nl/blog/achtergronden/racisme-en-discriminatie-treffen-surinaamse-nederlanders-op-de-arbeidsmarkt.
IV In de tijd waarin De Kom Wij slaven van Suriname schreef was het nog gangbaar om het n-woord te gebruiken. Anno 2020 is het een woord dat door velen als koloniaal en beledigend wordt ervaren, ook door mij. Om het woord te ‘de-normaliseren’ heb ik ervoor gekozen om het in mijn essay niet voluit te schrijven. Ook de aanhalingstekens zijn van mij, M.E.
Anton de Kom - Wij slaven van Suriname
NOTEN
1. Mr. Jan Jacob Hartsinck, Beschrijving van Guiana of de wilde kust in Zuid-Amerika enz., te Amsterdam, bij Gerrit Tielenburg, 1770.
Een van de oudste en belangrijkste werken over Suriname, waarin de voornaamste brieven, adviezen, ordonnantiën, conventies en octrooien letterlijk geciteerd zijn. Hartsinck, wiens vader 25 jaar als directeur zitting had in de Surinaamse Sociëteit, genoot voor dit boek de medewerking van de koloniale secretaris Van Meel en andere aanzienlijke inwoners van Suriname, terwijl hij voorts in staat was gesteld de archieven, resoluties, plakkaten en ordonnanties van de koloniale regering te raadplegen. Hierdoor kan zijn werk op volkomen betrouwbaarheid aanspraak maken.
2. J. Wolbers, Geschiedenis van Suriname, Amsterdam, 1861, blz. 17.
Wij zullen in ons boek nog vaak verwijzen naar dit uitnemende standaardwerk over Suriname, waarvan de objectiviteit en de zin voor recht en waarheid des te meer in het oog vallen, wanneer men bedenkt dat het geschreven is in een tijd, toen de slavernij in Suriname nog niet afgeschaft was.
Aan de voorrede van deze waarlijk godvruchtige en liberale schrijver, die krachtig de afschaffing der slavernij heeft bepleit, ontlenen wij, teneinde de geloofwaardigheid van de door Wolbers vermelde feiten te doen uitkomen, de volgende passages:
‘… Vooral werd mij een rijke bron ontsloten op ’s Rijks-Archief. Daar vond ik, in de notulen van Gouverneurs en Raden, dagboeken der Gouverneurs en andere officiële stukken de belangrijkste bijzonderheden… Wel was het een vermoeiende arbeid, dat groot aantal lijvige folianten (manuscript) door te lezen, doch die moeite werd ruimschoots beloond, wanneer bijzonderheden werden aangetroffen, waardoor een helder licht over tot dusverre duistere punten werd verspreid’ (blz. ii).
‘Men zal mij nimmer met grond kunnen beschuldigen onwaarheid te hebben geschreven of de feiten verdraaid of in een vals licht te hebben gesteld’ (blz. IV).
3. Werner Sombart, Der Bourgeois, Leipzig, 1913, blz. 96-98.
4. Wolbers, blz. 26-27.
5. Las Casas was een Spaans priester, die geruime tijd in Amerika vertoefde. Vervuld van medelijden met het ellendige leven van de inboorlingen, die vooral in de goudmijnen door hun nieuwe meesters op onmenselijke wijze afgebeuld werden, stelde hij voor om negerslaven te importeren. Zijn werk Brevissima relación de la destruccíon de las Indias (1552) is in bijna alle Europese talen vertaald.
6. Hartsinck, deel II, blz. 585.
7. Wolbers, blz. 837. Het gehele octrooi vindt men letterlijk bij Wolbers afgedrukt, blz. 834-846.
8. Art. XVIII, Wolbers, blz. 844.
9. Dagboek van gouverneur J.J. Mauricius, Wolbers, blz. 121.
10. Zie ook W. Bosman, Nauwkeurige beschrijving van de Guinese Goud-, tand- en slavekust enz., t’ Amsterdam, bij Isaak Stokmans, 1709, blz. 149-151. ‘Deese handeling (het brandmerken), geloof ik, komt U.E. wat wreed, half barbarisch te voren; doch vermits het uit noodzakelykheid geschied, so moet het er so mee doorgaan.’
11. Letter from Person Bonham to Earl Bathurst, 9 februari 1814, Wolbers, blz. 567. (Bonham was tijdens de Engelse overheersing gouverneur van Suriname van 1812-1815.)
12. Letter from Person Bonham to Earl Bathurst, 14 juli 1831; Wolbers, blz. 567.
13. Genesis, kapittel IX, vers 25. Zie ook vers 27: ‘God breide Japhet uit en hij wone in Sem’s tenten: ende Canaän zij hem een knegt.’
14. Johan Picardt, Korte beschrijvinge van eenige vergetene en verborgene Antiquiteiten enz., te Amsterdam, bij Gerrit van Goedesbergh, 1660, blz. 9.
15. Notulen van Gouverneur en Raden, van 24 december 1745, Wolbers, blz. 131-132.
16. Wolbers, blz. 288-289.
17. Notulen van Gouverneur en Raden, van 4 augustus 1761, Wolbers, blz. 290.
18. Zo deelt Hartsinck, deel II, blz. 646, mede: ‘Van Sommelsdijck bepaalde, dat voortaan niemand zijn slaven meer zou mogen verminken of met de dood straffen – er bleef dus nogal enige ruimte over.’
19. Notulen van Gouverneur en Raden, van 30 augustus en 18 september 1799, Wolbers, blz. 494.
20. Wolbers, blz. 494-495.
21. Journaal van gouverneur mr. J.J. Mauricius, van 6 september 1750. Merkwaardig is ook wat hij verder neerschreef: ‘Uit deze stukken siet men alweer, hoe doorgaans de ongelukken op eene plantagie komen door quaade directie.’ Wolbers, blz. 132.
22. Notulen van Gouverneur en Raden, van 1 december 1800, Wolbers, blz. 494.
23. Mauricius in Receuil van egte stukken en bewijzen, door Salomon du Plessis, geweeze Raad van Policie en Crimineele Justitie, tegens Mr. Jan Jacob Mauricius; alsmede door de Sociëteit van Suriname, en der selve Gouverneur Mauricius tegen den gemelde du Plessis enz., MDCCLII, deel II, § 107, blz. 517.
24. Receuil van egte stukken, deel II, § 16, blz. 185.
25. John Gabriel Stedman, Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana, 4 delen, Amsterdam 1799.
Deel II, blz. 281: ‘De veroordeelden, eenmaal vastgebonden zijnde, vallen de zweepslagen op hen, zonder onderscheid van mans, vrouwen of kinderen. Zoo lang deze straf-oeffening duurt, roepen de ongelukkigen bij herhaling: “danky masera” (ik bedank U meester) en de Planter wandelt met zijnen Opzichter rond, zonder op het geschreeuw het welk hij hoort, eenige acht te geven.’
Stedman was een Schot van geboorte, die, met de rang van kapitein, als vrijwilliger van 1772-1777 onder Fourgeaud de expeditie tegen de marrons medemaakte Van zijn boek verscheen behalve bovengenoemde onverkorte Hollandse vertaling ook een Franse en een verkorte Duitse en Hollandse vertaling. Stedmans vaak zeer scherp oordeel over de toestanden in Suriname is hem door de Hollanders zeer kwalijk genomen. Van belang is het daarom wat de godvruchtige schrijver M.D. Teenstra hierover in zijn boek De negerslaven van Suriname opmerkt: ‘maar heeft deze Britse kapitein vele zaken overdreven, er is toch ook veel van, dat de waarheid is; waarheden, welke men in Suriname niet wil horen, noemt men aldaar lastertaal van ondankbaarheid en omdat men sommigen wel en gastvrij onthaald heeft, moeten die gasten niet publiek maken, hoe de slaven aldaar behandeld worden: daar zit hem de knoop’, blz. 322-323.
26. Hartsinck, deel II, blz. 741 en vlg.
27. Wolbers, blz. 182.
28. Stedman, Reize naar Surinamen, verkorte uitgave, blz. 20-21.
29. Wolbers, blz. 187.
30. Wolbers, blz. 292. Crommelin stelde een aantal artikelen voor om de mishandelingen der slaven te beteugelen, o.m. dat ieder, die ‘zig schuldig gemaakt heeft aan ’t om ’t leven brengen van eenige slaaf, zal worden gestraft aan lijff of leeven’. De Heren Raden konden zich hiermede niet verenigen. Wel gaven zij toe, dat er plantage-eigenaren konden zijn, ‘die soo boos van aard waaren, dat zy zig niet ontzagen tegen haar eigen kapitaal te woeden’, maar dat deze gedenatureerde lieden uitzonderingen waren. Voorts oordeelden zij, ‘dat het van de uyterste importantie is, dat de slaaven niet uyt het denkbeeld gebragt worden, dat hun meesters het Jus vite denecis hebben en dat zy niet te beteugelen zouden zijn, indien haar bewust was dat haar meester over het doodslaan van een slaaff aan lijff of leven gestraft zou kunnen worden’. Wolbers, blz. 293-294.
31. Volgens Octrooi van 1682 was de criminele rechtspleging opgedragen aan het Hof van Politie en Criminele Justitie. Voorzitter hiervan was de gouverneur, verder bestond het college uit de Commandeur als eerste Raad en uit 9 onbezoldigde Raden, gekozen uit de aanzienlijkste ingezetenen. Bovendien had er zitting als adviserend lid de Raad-Fiscaal, de enige jurist in dit college, aan wie de waarneming van het Openbaar Ministerie was opgedragen.
32, 33 en 34 Notulen van Gouverneur en Raden, van resp. 1 mei 1729, 2 augustus 1737 en 29 april 1732, Wolbers, blz. 133-134.
35. Notulen van Gouverneur en Raden, van 14 december 1730, Wolbers, 145-146.
36. Notulen van Gouverneur en Raden, van 16 en 18 december 1762, Wolbers, 290-291.
37. Notulen van Gouverneur en Raden, van 27 februari en 12 september 1747, Wolbers, blz. 287-288.
38. Notulen van Gouverneur en Raden, van 2 mei 1731, Wolbers, blz. 130-131.
39. Wolbers, blz. 135.
40. Surinaamsch placaatboek van resp. 7 juli 1685, 10 juli 1687, 8 november 1698, 20 februari 1717, 18 mei 1718 en Notulen van Gouverneur en Raden, van 7 december 1742. Wolbers, blz. 138-139.
41. Hartsinck, deel II, blz. 757, begrootte hun aantal op vijf- à zesduizend.
42. Hartsinck, deel II, blz. 700-722, geeft een uitvoerige beschrijving van deze inval. Aan hem ontlenen wij o.m. ook de volgende interessante cijfers, dat 734 negerslaven zijn uitgevoerd à ƒ 350 per persoon, benevens een aantal indianen voor in totaal ƒ 2300.
43. Hartsinck, deel II, blz. 740.
44. Wolbers, blz. 140-141.
45. Hartsinck, deel II, blz. 768-771.
46. Wolbers, blz. 149; ook vermeld bij Stedman.
47. Zie over deze vredesverdragen Hartsinck, deel II, blz. 755-813 en ook Stedman, deel I, blz. 78-96.
48. Stedman, deel I, blz. 90. Zie ook Wolbers, blz. 155.
49. Zie ook Wolbers, blz. 159-160.
50. Notulen van Gouverneur en Raden, van 25 september 1772, Wolbers, blz. 331-332.
51. Notulen van Gouverneur en Raden, van 30 juni 1772, Wolbers, blz. 338.
52. Stedman, deel I, blz. 303.
& 53. Een uitvoerig ooggetuigenverslag over deze expeditie vindt men bij Stedman, deel III, blz. 1-53
54. Wolbers, blz. 352.
55. Wolbers, blz. 352-353.
56. P.F. Roos, in het vers ‘Suriname verheerlijkt’, blz. 297 van de bundel Surinaamse Mengelpoëzy, te Amsterdam, 1804. Roos was voorzitter van de Surinaamse Lettervrienden. Van bovengenoemd vers citeren wij nog:
‘Leer Uwe kinderen oprechte burgerplichten;
Leer hen om tempelen der vrijheid op te richten!
…
Juigcht, mijne burgers! juigcht! Juigcht, mijne burgeressen!
Juigcht, echtgenooten! Juigcht met Uwe hartmeesstressen
En telgen, om het heil, dat Suriname wacht!
Des planters hoop ontluikt: de gulle landbouw lagcht;
De handel, afgekwijnd, begint opnieuw te bloeijen;
De zeevaart wakkert aan; men ziet de volken vloeijen.
’t Schijnt dat de voorspoed hier een nieuwen zetel vest.
De kust van Afrika, herbouwd, gelijk voordeezen,
Zal ons een magazijn van kloeke slaaven wezen!’
57. Wolbers, blz. 455.
58. Letter from G. Gramstown to Archer, 23 februari 1806. Wolbers, blz. 555.
59. M.D. Teenstra, De Negerslaven in de kolonie Suriname, Dordrecht, 1842, blz. 267-268 en blz. 287-292. Het gehele proces en het vonnis, dat Teenstra ‘de gruwelen der barbaarse middeleeuwen waardig’ acht, is zeer uitvoerig door hem beschreven.
60. A. Halberstadt, Kolonisatie van Europeanen te Suriname. Na vele jaren tevergeefs een uitgever voor bovengenoemd boek gezocht te hebben, gaf hij het ten slotte voor eigen rekening uit. Het boek betekent een bittere en zeer scherpe aanklacht tegen het koloniale bewind. Van zijn hand verschenen nog Een standbeeld voor de Graaf van den Bosch en Vrijmaking der slaven in Suriname.
61. Wolbers, blz. 691.
62. Adres van belanghebbenden te Amsterdam aan de minister van Koloniën, 31 oktober 1843. Wolbers, blz. 693.
63. Wolbers, blz. 693-694.
64. Wolbers schrijft naar aanleiding hiervan o.a.: ‘Dit stuk is een aaneenschakeling van onwaarheden. Men veinsde onbekendheid met hetgeen een ieder wist. Men huichelde vermoedens, die bij niemand bestonden. De zaak werd verdraaid, verwrongen…’ (blz. 696).
65. Wolbers, blz. 699.
66. Wolbers, blz. 707-708.
67. Wolbers, blz. 714-717. Zie ook Rapport der Staatscommissie tot het voorstellen van maatregelen t.a.v. de slaven in de Nederlandse koloniën, 1855.
68. Verslag der Commissie uit de Tweede Kamer, zitting van 8 mei 1861. Wolbers, blz. 754.
69. In deze circulaire schreef Tank o.m.: ‘Ik zou menen laakbaar te handelen, Mijne heren! wanneer ik mijn overtuiging voor u, gelijk het voor vrije Nederlanders betaamt, niet eerlijk en rondborstig deed kennen. Daarom wil ik ook dit niet terughouden… dat ik de slaven nergens aan die slechte behandeling heb onderworpen gezien, als in Suriname. Waar dan bij ons, moet de Neger straf ondergaan, alleen omdat hij een klacht heeft ingeleverd; waar wordt hij zo onmenselijk gestraft als bij ons?’
Wolbers tekent hierbij aan: ‘Maakte de mannelijke taal van Tank indruk in Nederland, in Suriname was men er zeer gebelgd over’ (blz. 719).
70. Wolbers, blz. 720.
71. Mej. M.L.E. v.d. Vlier, Geschiedenis van Suriname, blz. 213.
72. Ontleend aan het vijfde deel van Théorie des Loix Civiles, door S.H.N. Linguet (1736-1794), geciteerd bij mr. H.P.G. Quack, De socialisten, deel I, blz. 346-347. Dit werk, dat vooral gericht was tegen Montesquieus Esprit des Lois, trok onder meer de aandacht van Karl Marx, die in Das Kapital naar aanleiding hiervan opmerkte: ‘Linguet warf Montesquieu’s illusorischen Esprit des Lois mit dem einen Wort über den Haufen: l’Esprit des Lois c’est la propriété.’
73. In Amerika waren bij de constitutie van 1865 de slavernij en onvrijwillige dienstbaarheid afgeschaft. De plantages van de planters in het zuiden begonnen leeg te stromen, waardoor nijpend gebrek aan arbeidskrachten ontstond. Het gevolg was dat de planters kapituleerden en arbeidscontracten afsloten met hun vrijgemaakte slaven, waarbij lonen van tien tot vijftien dollar per maand werden uitbetaald, zodat de vroegere slaven ten minste genoeg ontvingen om te kunnen leven. Hoe gunstig stak deze toestand af bij die, waarin de Surinamers na de afschaffing der slavernij verkeerden?
74. Wolbers, blz. 776-777.
75. Wolbers, blz. 775.
76. Zie ook het verslag van de werkzaamheden van freule J.W. van Lynden, in dienst van de Evangelische Broedergemeente te Paramaribo, gepubliceerd in Ons Suriname, zendingsblad uit de Evangelische Broedergemeente van juli 1933.
Wij ontlenen hieraan: ‘… Ondergetekende was diep getroffen door de armoede, die allerwege in de stad wordt geleden en vooral daardoor, dat de Kerk als zodanig weinig deed of kon doen om deze bestrijding te lenigen…
… Wilt U mij volgen op een mijner dagelijkse tochten door “donker Paramaribo”? Weest U niet bevreesd, ik breng U niet in sloppen en stegen, waar alleen de moed van een heilsoldaat doordringt. Donker Paramaribo is te vinden in de zonnige straten van onze stad. Achter de voorhuizen, waar de meer met aardse goederen gezegenden wonen, zijn de “erven” met de vele, vele woningen der armen, de vroegere slavenwoningen.
Als vervoermiddel nemen wij de fiets. Lopen is te vermoeiend. Maar weest er op bedacht, dat onze straten niet geasphalteerd zijn. Sterke longen en sterke zadelveren zijn vereist. Sommige straten gelijken veel op de Gelderse of Brabantse heistraten. In het droge jaargetij moet men veelal hele einden toch te voet afleggen, daar zand en stof U verhinderen vooruit te komen. Als de regen komt, verbetert dit spoedig. Maar na korte tijd weet U niet wat U verkiest. Het kan gebeuren dat U tot over de trappers in de modder zakt…
… Het aantal huisbezoeken bedroeg gemiddeld 100 per maand. Zoveel mogelijk deed ik 5 middagen per week huisbezoek. Deze bezoeken betekenen een paar dagen geen al te erge honger. In honderden gezinnen wordt werkelijk honger geleden; onder de kinderen van 1-3 jaar komt veel leverziekte voor, de kinderen zijn dan mager en veel te licht en te klein, stumperds om te zien, als gevolg van ondervoeding of, waar de moeder meestal het kind tot bij of over het jaar zoogt, ondervoeding van de moeder zelve…
… Vrienden, het is dit jaar 70 jaar geleden, dat de negerslaven van Suriname vrij werden verklaard. Het is nog máár 70 jaar geleden, dat Nederland is gaan inzien, dat er bloed kleefde aan het in Suriname verdiende geld. Hebben wij niet een schuld? Niemand van ons behoeft te zeggen geen aandelen in Surinaamse plantages te hebben gehad, dus geen schuld te hebben. Er is een collectieve schuld! Zouden wij niet allen medewerken om iets van deze schuld, waarvan de gevolgen op zo ontzettende wijze nu nog tot uiting komen, goed te maken?…
Maar wij Nederlanders, Nederlandse Christenen, wat doen wij?'
77. Zie ook dr. Lampe, Suriname, Sociaal-hygiënische Beschouwing, blz. 5: ‘De opgroei van de Javaanse bevolking in Suriname is dan ook zo gering, dat dit ras in Suriname aan zich zelve overgelaten, zonder verdere immigratie dus, ten gronde zal gaan en dat in betrekkelijk korte tijd.’
78. Bij het onlangs gesloten contract met de All Line, inzake een snelverbinding met Curaçao, heeft het gouvernement uitdrukkelijk bepaald, dat de tarieven van gemelde Mij. die de afstand in vier dagen aflegt, niet lager mogen zijn dan die der KNSM, die er tien dagen over doet.
79. In de toelichting van gouverneur Lely op de bacovenplannen was ƒ 750 000 genoemd als het maximumbedrag, dat de staat aan deze bacovenproef ten koste zou leggen.
Uit de bijlage VI van de meergenoemde nota van de administrateur van financiën van 28 oktober 1910 blijkt, hoe het er in waarheid met deze uitgaven uitzag:
80. In de West-Indische Gids van januari 1934 schrijft de heer A.J. Simons in een artikel ‘Het verval van Suriname’ (blz. 299-308):
‘In de slaventijd werd de legende van de “luie neger” uitgedacht, thans is dit gewijzigd in onwil van de mensen om naar de landbouw te gaan. Dit alles moet dienen om het verval van dit land te zoeken, waar het juist niet te vinden is…’
Als redenen van dit verval noemt de schrijver een tiental punten, waaraan wij ontlenen:
I. Het volslagen gemis aan kennis van Suriname in Nederland en niet het minst bij de Hoge Regering. Als minister Colijn zegt dat ‘zo hij de miljoenen had, hij toch niet wist, wat met Suriname te doen’, dan verkondigt hij niets nieuws, maar blijft de traditie getrouw en zet voort een verkeerd bestuursbeleid, gevolg van gebrek aan kennis van dit land, waardoor wij steeds dieper in het moeras zinken.
II. Het hierheen zenden van Oost-Indische ambtenaren.
Een beroemd Nederlands staatsman zei: ‘Het ware beter dat men de eerste de beste dorpsburgemeester het Bestuur over de W.I. koloniën toevertrouwde, hij zou in de regel altijd nog geschikter zijn dan de meest verlichte O.I. ambtenaren.’
III. Ons op een al te grote leest geschoeide bestuursstelsel.
Suriname is een ambtenarenkolonie, hoort men wel eens, en dit is volkomen waar. Zegt het niets, dat jaarlijks meer dan 3 miljoen of ruim zeventig procent van de geraamde begrotingsontvangsten ten behoeve van de ambtenaren komt, en dat op een bevolking van 150 000 zielen? Zolang wij geregeerd worden door Oost-Indische ambtenaren, die gewoon zijn op grote voet te leven en zich evenals Oosterse heersers door een leger van dienaren zien omringd, zal het snoeimes der bezuiniging niet wel gehanteerd worden en zal Suriname steeds dieper zinken…
VIII. De hoge belastingen, die in slechte tijd nog extra worden aangeschroefd.
IX. De verouderde werkwijze in de landbouw.
De schrijver eindigt zijn artikel met de woorden: ‘Ik hoop hiermede duidelijk het verval van Suriname te hebben verklaard en de mening weerlegd te hebben, alsof dit verval aan de bevolking geweten moet worden.’
81. De Surinamer, nr. I, 1933, schreef: ‘Weinigen wisten iets van de komst van De Kom af, maar hij werd aangediend als communist en dat maakte de belangstelling van velen gaande. Die belangstelling voor de persoon van De Kom groeide aan, toen bij zijn aankomst de politie het nodig achtte buitengewoon veel vertoon te maken…
Waar die man ging, stond of was, op de hinderlijkste wijze werd hij achtervolgd, beurtelings door de uit de dienst ontslagen politie-agenten Baal, Leeuwin en Kolf. Deze personen waren aangehuurd voor deze speciale dienst…
… Algemeen werd dit optreden daarom afgekeurd.’
82. Dit etiket was onjuist: ik was noch ben lid der communistische partij.
83. Zelfs de Surinaamse correspondent van het Algemeen Handelsblad (7 februari 1933) oordeelt:
‘Jarenlang is door het bestuur gehandeld en gedaan, alsof tout est pour le mieux dans le meilleur des mondes possibles. Heeft het bestuur ooit door woord of gebaar bewezen, dat de toekomst hem aan het hart gaat? Het gist in Suriname en het gist al lang. Maar het bestuur trekt zich daar nooit iets van aan. Verwijst alle conflicten oorzakelijk naar de andere zijde.’ En de heer Putscher, lid van de Koloniale Staten, zei in zijn rede te Den Haag van 12 juli 1933 (blz. 6 van het verslag):
‘Wanneer het bestuur begrepen had, dat besturen constructief initiatief en vooruitzien betekent, dan had zonder enige twijfel vermeden kunnen zijn, dat Suriname kwam te staan in het teken van werkloosheid, ontevredenheid, ordeverstoring en bloedvergieting…’
84. De Surinamer, nr. 10, 1933: ‘Niemand wist waarover De Kom het zou hebben, maar hij is communist en dat is meer dan voldoende om hem te beletten, wat aan iedere burger is toegestaan volgens de wet…
… Tegen elke actie van De Kom werd een tegenactie ingesteld.’
85. ‘Dat de loonsverlaging niet met de vereiste tact heeft plaats gehad, zouden wij niet durven beweren, maar men krijgt toch de indruk dat er iets aan de wijze van uitvoering gehaperd heeft’ (Algemeen Handelsblad van 6 juli 1933).
86. ‘Van ongeregeldheden en van daadwerkelijk verzet tegen de politie was geen sprake, de ontruiming van de straten ging natuurlijk niet goedschiks, er vielen klappen van de zijde der politie, wat natuurlijk onvermijdelijk was’ (De Surinamer van 5 februari 1933).
87. ‘Met grote waarschijnlijkheid viel te voorspellen dat de rust niet weer zou keren, vóór er klappen gevallen zouden zijn en dat het dinsdag 7 februari tot een botsing zou komen. In de avond van 6 februari werden daarom door mij, na overleg met de procureur-generaal en de troepencommandant, de nodige maatregelen vastgesteld ter handhaving van het gezag en ter beveiliging van personen en goederen’ (Regeringsverslag).
88. Putscher (blz. 8 verslag van zijn rede) schrijft naar aanleiding hiervan:
‘Trots alle pijnlijke gebeurtenissen zijn er toch nog personen, die de juiste oorzaak van een ontevredenheid, zo sterk, dat de behoefte tot demonstratie daarvan dood en bloedige verwonding trotseert, trachten weg te doezelen en de schuld daarvan willen toeschrijven aan de invloed van de persoon van De Kom… Maar dat slikt geen enkel redelijk verstandig mens. Zij die de toestanden in Suriname kennen, weten wel beter, zo bijvoorbeeld de correspondent van het Alg. Handelsblad, die schrijft: “Dat het een tragedie is geworden in een land van veel lachende mogelijkheden, is niet alleen aan het volk, niet alleen aan De Kom, maar wel degelijk aan het bestuur, aan de Europeanen te wijten. Ook aan het moederland.”
Zo is het. De rol, die de persoon van De Kom in dezen vervuld heeft, is die van de droppel, die de emmer deed overlopen, de vonk, die de door anderer schuld opgehoopte brandstof deed exploderen… En dan wil men beweren, dat de wereldcrisis en De Kom de oorzaken zijn van de ordeverstoring! Neen! Het economisch wanbeleid van het Surinaamse bestuur is de verwekker daarvan en voor zover De Kom daarop enige invloed heeft gehad, is dat ook geheel te wijten aan de onder angstpsychose getroffen verkeerde maatregelen van het bestuur!’ (blz. 20)
89. ‘Hoe… de overheidspersonen in Suriname zijn, is op verbijsterende wijze te aanschouwen gegeven door de onsmakelijke tactloosheid van de bloemenhulde aan de politie, onder genoegelijk eten en drinken, op nagenoeg hetzelfde uur, waarop de lijken der slachtoffers werden ter aarde besteld’ (Putscher, blz. 8).
90. ‘Hoe moet de verbittering in het gemoed van de gelovers in De Kom’s onschuld, die met twee doden en stromen bloeds en ongemeten leed hebben moeten betalen voor hun overtuiging, dat hij niets kwaads gedaan had, niet oplaaien, nu het bestuur de onmogelijkheid heeft moeten belijden, om zijn schuld te bewijzen en hem toch vrij heeft moeten laten, zoals men was komen vragen?’ (Putscher, blz. 6)