Tour de France-jargon
Tour de France-jargon
- 4 minuten leestijd
Les mots du Tour de France zijn niet altijd even makkelijk. Maak indruk met dit Tour de France jargon ABC!
De Tour de France is inmiddels een week onderweg. Maar zit jij af en toe met de handen in het haar omdat je bij god niet begrijpt wat ze nou allemaal bedoelen met demarreren, linkeballen of 'de Tour in bed winnen'? Met dit Tour-ABC'tje kun je zelfs je meest doorgewinterde Tourfanaat imponeren.
Aan de boom schudden: keihard doorrijden om tegenstanders in de kopgroep af te schudden.
Bezemwagen: de wagen die achter de laatste renner aanrijdt. Ook wel 'Voiture Balai' genoemd.
Bus: de renners die niet lekker mee kunnen in de bergetappes, rijden gezamenlijk in een rustiger tempo naar de finish. De 'buschauffeur' is meestal een ervaren renner die het tempo regelt. Als je cooler wil klinken, dan noem je de buschauffeur bij zijn Italiaanse naam: 'Grupetto'
Chasse Patate: wanneer een groepje de Chasse Patate doet, mag je ze uitlachen. Dit groepje ontsnapt uit het peloton om naar de kopgroep te rijden, maar blijven halverwege een beetje hangen. Resultaat: ze komen niet in de buurt van de kopgroep, maar zijn te ver voorop om zich in te laten halen door het peloton. Dubbel verliezen.
Demarreren: snel wegsprinten uit het peloton
En danseuse: een fietsmaniertje dat eruit ziet als een dansje. De renner staat recht op zijn trappers en rijdt bergopwaarts terwijl hij zijn fiets heen en weer zwiept.
Fringale (hongerklop): als een renner te weinig of te laat heeft gegeten, krijgt 'ie een hongerklop. Hij komt de man met de hamer tegen en kan niet meer maximaal presteren.
Harken: moeilijk vooruit komen. Meestal door uitputting.
Het snot voor de ogen rijden: de ander volledig uitputten door het maximale te geven. De ander wordt volledig afgemat.
In iemands wiel springen: achter een tegenstander aan gaan.
Iemands karretje in de poep rijden: niet letterlijk natuurlijk. Hierbij gaat een renner lekker volledig tegen de koers van de tegenstander in. Even etterbakken.
Jan Jansen: “Als Jan Janssen de Tour kan winnen kan mijn schoonmoeder het ook” een alom bekende uitspraak van Kees Pellenaars, die je er af en toe best in kunt knikkeren.
Knecht: het hulpje van de kopman uit een ploeg.
Kwak geven: als iemand een kwak geeft, dan ben je een beetje een botte boer. De wielrenner in kwestie beukt iemand tijdens de sprint bewust opzij door een slinkse manoeuvre.
Kuitenbijter: een korte, maar steile helling.
Linkeballen: dit doen achterbakse wielrenners die de boel lopen te bedonderen. Faken dat ze uitgeput zijn en andere renners het werk laten doen, om vervolgens zichzelf naar voren te werpen aan het eind van de koers.
Meesterknecht: de opperknecht die het zware werk verzet voor zijn kopmanploeggenoot.
Neuslengte: winnen met een klein verschil (neuslengte dus). Kan ook wieldikte genoemd worden. Hoe dan ook, een miniverschilletje.
Op de kant zetten: een techniek die toegepast wordt bij zijwind. Hierbij ontstaan er zogenaamde 'waaiers' waarbij de achtersten niet meer telkens optimaal uit de wind kunnen rijden.
Parijs: “Parijs is nog ver!” is een uitdrukking van Joop Zoetemelk en geeft aan dat de strijd nog lang niet gestreden is.
Rode Lantaarn: de renner die als laatste in het klassement staat van een etappekoers is de Rode Lantaarndrager.
Rode vod: een rode driehoeksvlag die aangeeft dat de laatste kilometer is ingegaan.
Stoempen (doorbeuken): zonder souplesse fietsen. Gewoon beuken en keihard op de pedalen trappen.
Strijkijzer: iemand die totaal niet kan sprinten.
Trui (geel/bolletjes/groen/wit)
Gele Trui: Leiderstrui van de Tour de France.
Bolletjestrui: Leider in het bergklassement.
Groene trui: De sprinterstrui. Aan het eind van een etappe zijn er punten te verdienen die bepalen wie de groene truidrager is.
Witte trui: de jongerentrui. Voor de beste renner jonger dan 25 jaar.
UCI: Union Cycliste Internationale (de internationale wielerunie).
Volgkaravaan: het geheel van politiemotoren en volgauto's die de renners volgen.
Wandeletappe: een etappe met een lage gemiddelde snelheid.
Waterhaler: knecht, haalt bidons voor de kopmannen bij de ploegleidersauto.
IJsbenen hebben: niet warmgereden hebben.
Zwemmen: Als renners een chasse patate hebben uitgehaald, zijn ze aan het 'zwemmen'.