De eerste tomaat was niet meer dan een zuur geel besje. Ze werden geteeld door de Inca’s in het Andresgebergte zo’n 2500 jaar geleden.
Pas veel later kwamen ze naar Europa waar de Italianen ze als 'gouden appeltjes' verwelkomden.
In die beginjaren was de tomatenplant vooral een siergewas. Het eten ervan zou zelfs giftig zijn. Wel werd er al steeds bewuster geselecteerd op kleur en type.
Mensen namen de plant mee van Zuid-Amerika naar Mexico. Toen de Spanjaarden rond 1520 de hoofdstad innamen, kwamen ze in aanraking met wat de Azteken de Tomatl noemden. Die Spaanse ‘ontdekkingsreizigers’ namen het plantje mee naar Spanje.
En via Napels, wat toen van Spanje was, belandde het al snel in Italië. Hier waren ze zeer gecharmeerd van het kleine gouden ‘appeltje’. Ze noemden de tomaat ‘pomi d’oro’ (appels van goud), wat nu versimpeld is tot het Italiaanse woord voor tomaat: ‘pomodoro’. In vierhonderd jaar oude recepten komt hij al voor.
In Frankrijk werd de tomaat als lustopwekker aangeprezen, vandaar de naam ‘pommes d’amour’ en in Duitsland wordt een tomaat Liebesapfel genoemd.
Rond 1800 werd de tomaat waarschijnlijk pas echt regelmatig gegeten in Nederland. En dan alleen door de armere burgers. De sierplant associatie verdween met de glastuinbouwers die de tomaten gingen kweken. Intussen waren er door selectie al een aantal versies van de tomaat in omloop, onder andere ook rode tomaten.
Inmiddels is de tomaat in Nederland dankzij alle kassen één van de grootste exportproducten. Het leeuwendeel gaat naar Duitsland en Belgie. De tomaat blijft dus een kleine reiziger.
Bron: Life in Italy
Geschreven door: Cilia Hulspas en Marlou Kusters