Ex-tophockeyer Pepijn Keppel: “Ik ben nog steeds bang om in elkaar getimmerd te worden vanwege mijn homoseksualiteit”
- Artikel
- 19 mei 2022
- 9 minuten leestijd
Dat homofobie aan de orde van de dag is in voetbalstadions, daar lijken steeds meer mensen zich van bewust. Hoe zit dat in de hockeywereld? We spraken erover met ex-tophockeyer Pepijn Keppel (26), die niet uit de kast durfde te komen totdat hij de sport verliet.
“Weet je wat ik me laatst pas bedacht?” zegt Pepijn terwijl we aan de keukentafel in zijn appartement zitten. “Alle kunst die je hier aan de muur ziet hangen, zoals die zeefdruk van Keith Haring en die daar van Andy Warhol, is gemaakt door homo’s. Dat realiseerde ik me niet toen ik het kocht, maar misschien zegt het wel iets. Ik denk dat homo’s vaker de drang voelen om iets moois te creëren. Om aan de wereld en zichzelf te laten zien: ik kan iets, ik ben goed genoeg. Voor mij is die prestatiedrang in ieder geval mijn motor in bijna alles wat ik doe.”
Tegenwoordig werkt Pepijn als schrijver en
journalist, maar lange tijd werd zijn leven bepaald door zijn prestaties op het
hockeyveld. Op zijn twaalfde werd hij geselecteerd door de profclub Hurley, al
gauw volgden het jeugdteam van Noord-Holland en Oranje. Pepijn was twintig toen
hij het tophockey plotseling vaarwel zegde: mentaal en fysiek was hij op. Iets
dat, zo valt te lezen in zijn onlangs verschenen autobiografische boek De
laatste man, vooral het gevolg was van een eenzame zoektocht naar zijn
seksuele identiteit.
"Er zaten jongens op mijn school die erop uit waren me fysiek pijn te doen, me te vernederen.”
[LD] Wat mij meteen opviel
bij het lezen van je boek, is hoe gedetailleerd veel van je herinneringen zijn.
Bijvoorbeeld het ‘gloeiende gevoel’ dat je had bij het zien van een boxershort
die boven de broek uitsteekt van een klasgenootje op je basisschool. Hoe lukte
het om dat allemaal weer op te rakelen?
“Ik heb mijn best gedaan om
in mijn kinderhoofd te kruipen, om niet alleen situaties op te sommen maar ook
even terug te zijn in het moment: waar zat ik precies, wat voelde ik? Dat er
zoveel detail in zit, komt denk ik omdat het vooral traumatische ervaringen
zijn die ik beschrijf. Als een situatie traumatisch is, kun je het je vaak in
geuren en kleuren herinneren.”
In één van die situaties,
ook op je basisschool, zijn er twee klasgenootjes die je een hondenriem omdoen
en je op handen en voeten over het schoolplein laten kruipen terwijl ze je
uitschelden voor ‘flikkertje’. ‘Het gebeurde niet zo vaak zo heftig’, schrijf
je daarover. ‘Hoogstens een paar keer per maand’. Zoiets een paar keer per
maand moeten verduren, dat is toch hartstikke veel?
“Ja. Het was ook veel.”
Had je bij het schrijven
misschien de neiging om het toch te willen relativeren, te verzachten?
(Twijfelend) “Dat weet ik
niet zo goed. Ik denk dat ik… je raakt eraan gewend, hoe erg dat misschien ook
klinkt. Het was een gegeven dat dit gebeurde. Als de bel ging en ik naar buiten
liep, dan wist ik dat ik opgewacht zou worden. Niet altijd met een hondenriem,
maar ik werd wel vaak geschopt of in elkaar geslagen. Er zaten jongens op mijn
school die erop uit waren me fysiek pijn te doen, me te vernederen.”
“Ik heb ook even getwijfeld of ik die periode zou meenemen in het boek, want
het waren de jaren voordat ik begon te hockeyen op hoog niveau. Uiteindelijk
heb ik het er ingezet, omdat ik toen al leerde hoe vijandig de wereld kan zijn.
Er was geen ruimte voor mij om mezelf te zijn op die school, dat werd juist
bestraft. De angst om mezelf te zijn, en later om uit de kast te komen, is daar
begonnen.”
"De topsport heeft me heel lang weggehouden bij de acceptatie van mijn homo-zijn."
Lhb-jongeren worden, ook
als ze naar hun omgeving niet open zijn over hun seksuele geaardheid, dubbel zo
vaak gepest
als hun heteroseksuele leeftijdsgenoten. Wat maakt hen op die leeftijd al zo’n
gewilde target, denk je?
“Veel mensen die tot de
lhbti+ gemeenschap behoren, gaan zichtbaar anders om met de wereld om hen heen.
Daarmee bedoel ik niet het cliché van de homojongen die met barbiepoppen speelt
en met een handtas wil rondlopen, maar we delen denk ik een bepaalde gevoeligheid
- een meer sensitieve manier van kijken en denken. En als je op jonge leeftijd
al voelt dat je niet voldoet aan de norm, dat je een strijd moet voeren met de
rest van de wereld om jezelf te kunnen zijn, dan deins je eerder achteruit dan
dat je ruimte inneemt. Dat kan kwetsbaar ogen. Pesters zoeken naar die
kwetsbaarheid.”
In je tienerjaren besteedde
je 48 uur per week aan hockey. Welke invloed heeft de topsport gehad op je
seksuele ontwikkeling?
“Er was geen ruimte voor
die ontwikkeling. De topsport heeft me heel lang weggehouden bij de acceptatie
van mijn homo-zijn. Op het hockeyveld was ‘gay’ een veelgebruikt scheldwoord,
het stond synoniem voor iets vies. Tegelijkertijd waren porno en seks met
meisjes de meest geliefde gespreksonderwerpen voor mijn teamgenoten. Als we op
trainingskamp waren en we lagen in een slaapzaal, werd er altijd een rondje
gedaan: wie is jouw favo pornoster? Daar had ik de eerste keer geen antwoord
op, weer zo’n moment dat ik voelde: ik ben anders. Dus voor de volgende keer
had ik maar een paar namen opgezocht. Ik onderdrukte mijn gevoelens en paste me
aan.”
“Nog zo’n voorbeeld: ik leefde er jaren naartoe om mijn eerste stap te mogen
zetten in de kleedkamer van de Heren 1 van HC Bloemendaal, dat was echt heilige
grond. Toen dat eindelijk gebeurde, was het eerste wat ik zag: posters van
vrouwen met dikke tieten. Blijkbaar is dit geen plek voor mij, denk je dan.
Hier hoor ik niet te zijn.”
Hoe verliep die
zelfacceptatie nadat je de sportwereld verliet?
“Het gevoel dat mijn
seksuele aantrekking tot jongens iets vies is, heb ik nog lang bij me gedragen.
Keek ik naar gayporno, dan voelde het alsof ik iets deed wat eigenlijk niet
mocht. Ik wilde me daarna ook altijd douchen. Het uitgaan in de Amsterdamse gayscene
ervoer ik de eerste keren als bedreigend, niet als bevrijdend. Ik voelde me
bekeken, vooral door oudere homomannen die voor mijn gevoel uit waren op seks
met jonge jongens. Ik kon niet ontspannen in zo’n bar staan.”
“Nog steeds vind ik het moeilijk om mijn identiteit te omarmen, maar het gaat
de laatste tijd wel beter. Sinds november heb ik een relatie met mijn vriend,
hij is acteur en is zó zichzelf. Hij loopt vol zelfvertrouwen rond in
knaloranje pakken, daar heb ik echt bewondering voor. Ik kan er zelfs een beetje
jaloers op zijn.”
Maar het is toch ook prima
om níet in een knaloranje pak te lopen? Voel je überhaupt de behoefte om meer
excentriek te zijn?
“Op dit moment niet, maar is dat omdat ik het niet wíl of omdat ik het niet
dúrf? Dat vraag ik me af. In een interview met de Volkskrant zei ik
laatst dat ik geen ‘glitterhomo’ ben. Toen ik dat teruglas, dacht ik: misschien
schuilt er in mij ook wel iemand die een keer vol glitter en uitbundigheid naar
een feestje wil, maar ben ik te bang. Bang om in elkaar getimmerd te worden.
Want die angst zit nog steeds in me: als mensen zien dat ik homo ben, dan slaan
ze me in elkaar. Ik kijk ook altijd om me
heen voordat ik mijn vriend
in het openbaar een kus geef. Hand in hand lopen durf ik niet.”
"In sommige teams dragen alle spelers een regenboogband, maar dat is toch vooral voor de bühne. Het is schijntolerantie."
Hoe kan er voor de nieuwe generatie lhbti+ hockeyers een omgeving worden
gecreëerd waarin zij het gevoel hebben wél zichzelf te kunnen zijn?
“Het begint ermee dat de KNHB (Koninklijke Nederlandse Hockey Bond,
red.) en clubs de noodzaak van verandering inzien. Er wordt nu gezegd dat
iedereen welkom is, in sommige teams dragen alle spelers een regenboogband om
hun arm, maar dat is toch vooral voor de bühne. Het is schijntolerantie. Er
wordt niet geïnvesteerd in educatie, niet uitgelegd waaróm zo’n regenboogband
wordt gedragen.”
“Ik zou best langs willen gaan bij het Nederlands elftal en de topteams van de jeugd om te vertellen hoe ik mijn sportcarrière als homo heb beleefd. Als zij zich realiseren hoe schadelijk het bijvoorbeeld is om met ‘gay’ of ‘homo’ te schelden en een oproep doen om daarmee te stoppen, dan kan dat een enorme impact hebben. Want jonge hockeyers kijken naar ze op.”
“Toch ben ik hoopvol als ik zie hoe Nederlandse
jongeren van veertien, vijftien jaar tegenwoordig met elkaar spreken over hun
seksuele geaardheid. Op veel middelbare scholen is er meer openheid gekomen, de
jongeren van nu zijn zich beter bewust van seksuele diversiteit dan dat wij
tien jaar geleden waren. Als die nieuwe generatie straks in het tophockey
belandt, zal er hopelijk ook daar een andere cultuur ontstaan. Hoe mooi zou het
zijn als mijn boek over tien jaar overbodig is geworden? Dat openlijk homo-zijn
op het hockeyveld is genormaliseerd.”
______
Benieuwd hoe voetbalfans de homofobie uit voetbalstadions proberen te verbannen? KRO-NCRV's vierdelige serie De roze supporters kun je hier terugkijken.