De springplank van Gert-Jan Segers
- Springplank XL
- 16 nov 2018
- 9 minuten leestijd
In de rubriek Springplank vertellen bekende en minder bekende Nederlanders hoe ze geworden zijn wie ze nu zijn. Deze keer: ChristenUnie-voorman Gert-Jan Segers (49), over opgroeien als de zoon van de dominee, oorbellen, en het Kinderpardon.
Daar is-ie weer: Gert-Jan Segers (1969) op je tijdlijn. De ChristenUnie-voorman zit niet stil. Tussen het meebesturen van ons landje door, pleit hij voor roetveegpiet, wil hij af van het leenstelsel en vecht hij vóór een verruiming van het Kinderpardon. Het doet hem en zijn partij goed: als enige regeringspartij staat de ChristenUnie op winst in de peilingen. En bovendien: wie heeft er nou een hekel aan Gert-Jan Segers?
In mijn omgeving vrijwel niemand, in ieder geval. Opgegroeid in een christelijke milieu, zie ik de liefde voor de ChristenUnie overal. Mijn ouders, mijn hippe christelijke vrienden: allemaal stemmen ze op de christelijk-socialen. Segers is de stem van progressief-christelijk Nederland.
Die verantwoordelijkheid is hem niet vreemd, trouwens. Vanaf zijn achtste ligt Segers al onder een vergrootglas: hij is domineeszoon, en daarmee in zijn jonge jaren vooral ‘de zoon van’ zijn vader, die op zijn plaats het publieke geweten van zijn stad – in dit geval Leeuwarden – vormt. Ik weet nog goed hoe de vrouw en kinderen van de dominee altijd zo netjes op een rijtje in de kerkbanken zaten. Haren gekamd, bloesjes gestreken, vriendelijk kijkend. Als domineeszoon wordt er op je gelet: zing je wel goed mee met de psalmen, kijk je niet verveeld tijdens de preek? Maar voor Segers viel het wel mee: die wilde gewoon voetballer worden.
En toch: jaloers was ik niet.
Bedankt voor uw tijd, meneer Segers. Wilde u vroeger soms niet even stevig rebelleren?
“Als ik terugblik op mijn jeugd, denk ik soms wel: had ik maar iets meer puber kunnen zijn. Ik heb nooit een oorbel genomen, ik heb nooit een tatoeage laten zetten. Of ik achteraf blij was geweest met een tattoo, is natuurlijk nog maar de vraag. Ik denk het eigenlijk niet. Maar omdat ik me altijd wel bewust was van die voorbeeldfunctie, is het idee überhaupt nooit in me opgekomen.”
Als u een oorbel zou nemen, zou uw vader er op worden aangekeken.
“Juist. Dat heeft me wel karakter opgeleverd, wat ik ook zie ik bij mijn broers en zussen. Als er iets gedaan moet worden, het even stil valt en iedereen elkaar aankijkt, ben ik inmiddels toch de persoon die het voortouw neemt. Soms voelt dat als een last: het is niet makkelijk om altijd verantwoordelijk te moeten zijn. Van mij had dat best wat minder gemogen. Toch kijk ik met voldoening terug op mijn jeugd. Ik heb het erg goed gehad.”
Stond uw hele jeugd in het teken van de kerk?
“Mijn vader heeft lang in het onderwijs gezeten, maar toen ik acht was, werd hij voorganger in een kerk in Leeuwarden. Hij was kerkplanter. Dat voelde als een emigratie: van Lisse – de Bollenstreek – naar Leeuwarden. Ik herinner me nog de lange tocht over de Afsluitdijk: daar leek geen einde aan te komen. Voor mij is dat later echt het beeld geworden van de bereidheid om te gaan waar je moet gaan, de bereidheid om je roeping te volgen. De tijd in Leeuwarden heeft mij gevormd. Ik heb twee broers en twee zussen, ik ben de vierde in de rij, en we hadden allemaal wel een rol binnen die kerkelijke gemeenschap.”
Bent u niet soms moe van al die verantwoordelijkheid? Ik heb soms wel eens dat ik met zoveel angst voor een nieuwe week wakker word, dat ik me een dag ziek meld.
[schiet in de lach] “Ik meld me nooit ziek.”
Waarom niet?
“Dat komt door het verlangen om iets voor God en de mensen om me heen te kunnen doen, denk ik. Als ik een maand keihard heb gewerkt, wil ik terug kunnen blikken op momenten waarop ik echt een verschil heb kunnen maken. Dat kan bijvoorbeeld zijn dat we voor jongeren uit speciaal onderwijs – die heel moeilijk aan een baan komen – extra geld hebben kunnen regelen, zodat zij een coach krijgen en wél aan het werk kunnen. Politiek gezien zijn dit niet eens de grootste maatregelen, maar als het lukt, geeft mij dat zó veel voldoening. Laat mij maar af en toe een dreun opvangen, of zo nu en dan eens kritiek te krijgen. Als ik maar weet dat ik op gezette tijden het verschil voor mensen heb kunnen maken.”
Was er een specifiek moment in uw leven waarop u wist dat u de politiek in moest om verschil te maken?
“Als ik terugkijk, zijn er af en toe momenten geweest waarop er iemand langszij kwam, en iets zei dat me sterk aanmoedigde. Een keer, in 1994 geloof ik, was dat oud-PvdA-kamerlid Joop van den Berg, die aan de Universiteit van Leiden mijn scriptie voor politicologie begeleidde. Tijdens een van onze samenkomsten keek hij me indringend aan en zei: ‘meneer Segers, u kunt meer dan u zelf denkt’. Ik ben nooit zo onder de indruk van mezelf, dus ik vond dat opmerkelijk en het gaf me een dankbare duw in de goede richting.”
“In 2007, toen ik voor het laatste jaar in Egypte zat, heb ik ook zo’n aanmoediging gekregen van Ramez Atallah, de directeur van het Egyptische Bijbelgenootschap. Ik zou via de Verenigde Staten teruggaan naar Nederland, en was hard aan het denken over wat mijn taak zou worden in Nederland. Toen ik tegen Atallah zei dat ik dit carrièrepad overwoog, zei hij: juist de politiek heeft ambassadeurs van Jezus nodig. Dat vond ik prachtig. Mensen als Joop en Ramez hebben er mede voor gezorgd dat ik sta waar ik nu sta.”
Wat is de verantwoordelijkheid van de ChristenUnie in een seculier politiek landschap?
“Dat vind ik lastig om te zeggen, omdat ik niet de indruk wil wekken dat we onszelf beter vinden dan anderen. Alsof de motieven van christenen altijd maar heilig en fantastisch zijn. Niets menselijks is ons vreemd. Maar mijn hoop is wel dat mensen zien dat de mensen binnen de ChristenUnie er uiteindelijk niet voor zichzelf zitten. Ik wil dat Nederland merkt dat het ons om de naasten gaat.”
Wat voor leider hoopt u te zijn?
“Mijn grote voorbeeld van leiderschap is natuurlijk Jezus, die de voeten van zijn discipelen waste. Soms mag je ambitieus en gedreven zijn, soms moet je door roeien en ruiten gaan. Maar als het gaat om jouw trots en jouw positie, dan hoop ik dat we het voorbeeld van Jezus kunnen volgen, en ook in staat zijn om andere mensen de voeten te wassen.”
Toch kunt ook u niet iedereen helpen. Hoe voelt het dan voor u dat er as we speak jonge kinderen die al jaren in Nederland wonen, worden teruggestuurd naar een onveilig en onbekend land?
“Dat is heel moeilijk. De ChristenUnie heeft vorig jaar onderhandeld over een verruiming van het Kinderpardon. Daar hebben we ons sterk voor gemaakt. Dat het niet lukte, was een bittere pil. Dat is soms de harde, politieke werkelijkheid, waarbij je vaak afhankelijk bent van meerderheden – een meerderheid die er in dit geval niet is. Wat mij soms helpt is het Bijbelverhaal uit Johannes 6, over de vijf broden en de twee vissen. In dat verhaal zitten er zo’n 3000 mensen om Jezus heen. Gewoon, te luisteren naar zijn woorden. De menigte krijgt honger, en gaat op zoek naar brood om te delen en te eten. Het enige wat men vindt, is een klein jongetje met vijf broden en twee vissen. Bij lange na niet genoeg, natuurlijk. Maar toch legt het jongetje wat hij heeft in de handen van Jezus, die er vervolgens de hele menigte mee voedt. Een wonder.”
“Ik voel mij vaak die kleine jongen. Ik heb maar vijf broden en twee vissen, maar de wereld heeft honger. Er zijn zó veel mensen die ik zou willen helpen, maar ik kan niet iedereen helpen. Wat ik kan dat doe ik, wat ik heb dat leg ik in Jezus’ handen, in de hoop dat hij er iets veel beters en groters mee doet dan ik ooit zou kunnen.”
Wanneer zit uw taak in de politiek erop?
“Inhoudelijk ben ik nooit klaar. Politiek werkt verslavend: als je ook echt keuzes kunt maken, mee kunt besturen, is het moeilijk om daar ineens mee te stoppen. Toch is het belangrijk om het moment te herkennen dat je plaats moet maken voor een ander.
“Politicus moet namelijk altijd een tijdelijk beroep zijn. Anders wordt het een te makkelijk zittende jas. Je raakt snel gehecht aan de aandacht en de macht die bij je positie horen.”
Wat is daar gevaarlijk aan?
“Dat de functie en het spel te belangrijk worden, terwijl het altijd om de missie moet gaan. Om waarom je in de politiek zit. Het gevaar is dat je dat na verloop van tijd minder scherp gaat zien.”
Wat als u geen politicus was geworden?
“Vroeger wilde ik voetballer worden, maar dat is niet helemaal gelukt. Ik heb twee keer de keuze moeten maken tussen de journalistiek en de politiek. Voor mij was dat een keuze tussen langs de kant staan en beschrijven wat er gebeurt – wat ook een hele mooie en belangrijke taak is – en over het veld rennen en beslissende passes geven. Je weet dat je een keer een tackle van achter krijgt, dat je misschien een keer een blessure oploopt. Je weet dat je gaat zweten en vies wordt, maar toch vind ik het dankbaarder dan langs de zijlijn blijven staan.”
Jongensdroom gered: zo werd u uiteindelijk toch nog voetballer.
“Spreekwoordelijk gezien wel, ja. Ik weet dat ik volmaakt gelukkig en misschien nog wel gelukkiger langs de zijlijn had kunnen staan, maar dit is de keuze die ik heb gemaakt. Ik geloof echt dat het de politiek is waar God mij heeft geplaatst."