De springplank van Boswachter Tim
- Springplank
- 11 jul 2018
- 8 minuten leestijd
Tim Hogenbosch (34) is boswachter publiek in Nijmegen en de beste twitteraar van Nederland. Je kent 'm vast als @BoswachterTim, met zijn vrolijke verslagen van zijn avonturen in de bossen en zijn vriend Hansje de kauw. Wie en wat maakten hem wie hij nu is?
Tussen al het gezeur en gebekvecht op Twitter, staan de vrolijke verslagen van Tim Hogenbosch, alias Boswachter Tim. Als Boswachter Publiek in Utrecht, twitterde hij al een tijdje toen hij vorig jaar de jonge kauw Hansje op het fietspad vond. Hij nam ‘m in huis, lapte hem op, en werd al snel zijn beste vriend. Hans vloog uit, maar Tim bleef razend populair.
“Misschien is de herfst in de lente nog wel mooier dan de herfst in de herfst”, lees je op zijn timeline. Of “Modderdag want modder mag”. Je ziet foto’s van zonsop- en zonsondergangen van de Utrechtse Heuvelrug (“zo vet!”) tot aan Nijmegen (“wauw!”), bomen (“zo mooi dit!”), beestjes (“check deze unit!”), bloemen (“awesome!”), de avonturen van zijn kleine dochter Roosje en al de andere kinderen die met hem mee het bos in mogen. Vorige maand werd Tim de Beste Twitteraar van Nederland: “BAM!!!1!!!11”
Tim vond als Boswachter Publiek precies wat-ie wilde: hij is buiten, hij mag kattenkwaad uithalen, er zijn niet zo veel regeltjes, hij rent, hij vliegt, hij springt, hij valt, springt weer op, klimt, en huppelt, en er kijkt niemand over zijn schouder mee. Ja, zijn achttienduizend volgers misschien. Dat mag: we zijn maar wat toe aan een dagelijkse portie blije berichten uit de natuur.
Het is een boom van een vent. Tim Hogenbosch staat bovenop een van de Utrechtse heuvels en is te herkennen aan een groot lijf en een grijns tussen een strakke baard en een groen petje. Hij maakt een praatje, zet zijn handen in zijn zij en kijkt uit over het dalletje. Stagiair Melle speurt de bodem van de Lage Vuursche af, op zoek naar sporen of een stukje vers groen.
“Bos in?”
Ik zet mijn ov-fiets tegen een hekje (het mag van de boswachter) en trek mijn sokken op. De paden op, de lanen in, vooruit met flinke pas.
Toen-ie klein was, deed Tim al het liefst wat hij nu doet. “Ik was al-tijd buiten. Ze moesten me echt naar binnen roepen.” Hij speelde soldaatje tot de zon onder ging, en legde kilometers af op zoek naar de vogels in het vogelgidsje dat zijn vader meenam uit de antiquaire boekwinkel. “Dan mocht ik er zo’n verrekijkertje bij. Echt tof. En weet je, het hoefde heus niet van pap en mam. Ze hebben me gewoon geleerd dat ik van de natuur kan genieten. En ik denk dat ik geluk heb gehad met de tijd waarin ik ben opgegroeid: in de jaren tachtig en negentig waren er nog niet zo veel computers – of ze waren mega duur. Dus je had niet heel veel anders dan buiten, en het avontuur. Dan liep ik met een vriendje, dat vogelgidsje en een rugzak met boterhammen van Nijmegen Centrum naar de Millingerwaard, op zoek naar kogels uit de Tweede Wereldoorlog. Zeventien kilometer van het pad af, door de klei sjouwen, en die boterhammen op een bootje… Weet je, ik wist toen al dat ik boswachter wilde worden. Wat een droom.”
Maar de puberteit zat zijn jongensdroom in de weg. “Toen was het niet echt meer stoer om op school te zeggen: ‘Nou ik heb me vandaag toch een houtsnip gezien!’ Die verrekijker was gewoon niet cool meer.” Het leger: dat was cool. Eventjes dan: “Ik had er gewoon helemaal geen zin in: ik werd strontvervelend. Met de brandslang de hele gang nat en dan maakten we slidings. Buikschuivers bij Defensie: dat kan echt niet. Echt. Niet. Ik had gewoon te veel zin in kattekwaad. Dat heb ik altijd nodig in mijn leven, actie, spanning, een beetje de grens opzoeken. En die grens mag je niet over bij Defensie, natuurlijk. Dus na twee en een half jaar ben ik gestopt en ging ik een sportopleiding doen. Dat was gelukkig heel tof: klimmen, raften, mountainbiken, actie. Ik had alleen nog flink hoogtevrees. Vroeger al, op vakantie met mijn ouders. Als we de Alpe D’Huez op reden, dan ging ik in de auto al janken. Tot we gingen tokkelen in de Ardennen. Ik had niemand nodig voor dat laatste duwtje. Ik dacht bij mezelf: Tim, dit is iets wat je jezelf aanpraat. Ga nou maar gewoon naar beneden en stel je niet zo aan.”
Je was je eigen springplank.
“Precies.”
“Ik ben stronteigenwijs, en vond al dat ik het kon.” Doorstuderen leek hem dus niks. “Ik wilde niet alles herhalen voor zo’n stom papiertje. Stik er maar in.” Na wat baantjes in de horeca riep hij hij zichzelf tot orde: “Ik zei: ‘Tim je hebt niet voor niets gestudeerd. Doe iets met die opleiding.” In de bossen van Berg en Dal kon hij aan de slag bij een naschoolse opvang. “Ik vind werken met kinderen gewoon geweldig. Het is altijd eerlijk: als ze er geen drol aan vinden, dan merk je dat. Als ze je te gek vinden ook. Niet zoals zogenaamde volwassenen doen, die overal maar omheen draaien en heel indirect zijn als het gaat om wat ze van je vinden. En je kunt kinderen nog gewoon voor de gek houden.”
Kattenkwaad.
“Ja! Ik zie dat bij hen en ik ga er volle bak in mee. We zaten daar tussen de heuvels, en dan hadden we een bolderkar waar we dan limonade en boterhammen in mee namen. Toen dacht ik: hoe cool is het wel niet om met dat ding de heuvel af te rausen? Het is zwaar idealistisch van me, dat weet ik, maar wat ik allemaal heb gedaan en geleerd van mijn ouders, dat probeer ik kinderen als boswachter ook mee te geven. Ook al hebben ze nieuwe kleren aan, ze gaan met mij gewoon in plassen stampen.”
Toen pas, na al die jaren, sprak Tim een echte boswachter. “Zo tof. Zo tof. Ik werd helemaal enthousiast. De natuur, de vrijheid, de kinderen… alle puzzelstukjes vielen samen.” En jawel: er was een vacature. Als leerling-boswachter ging Tim voor het eerst met plezier naar school. Deze keer zonder druk van bovenaf, al te veel regeltjes, en “zogenaamde volwassenen”. “Er was een wat oudere boswachter die heel goed was in het organiseren van excursies met kinderen. Hij deed het liefst allemaal idiote dingen, net als ik. Die man was denk ik een jaar of zestig, maar hij liep erbij als een jonge hond. Vanbinnen was nog steeds dat achttienjarige jongetje, zei hij. Maar als hij ‘s ochtends in de spiegel keek, zag hij dat het exterieur toch wat eh, in verval was geraakt. Maar dat geeft wel aan: hij is nooit echt volwassen geworden. Zie je, volwassen zijn bestaat helemaal niet. Het motiveerde, want ik zag mezelf in hem: als ik zestig ben, wil ik precies zo zijn als hij nu is. Toen wist ik zeker: het bos is de goede plek voor mij.”
“Weet je, Roos: je hoort mensen wel eens zeggen dat je vanzelf terecht komt op de plek waar je hoort. Ik heb altijd gedacht: ja, hoor. Blablabla... Maar in mijn geval is het echt zo geweest.”
Er is maar een klein dingetje dat de Boswachter maar niet wil lukken. “Ach, dan zie ik kinderen die een hutje bouwen waar dat eigenlijk niet mag: kattenkwaad. Ze doen dingen die ik zelf het liefst ook doe, vet hypocriet. Maar ja: ik ben nu die gast die ze vermanend moet toespreken. Ik moet zeggen: ‘jongens, dat mag niet’. Het lukt me niet. Op kinderen kan ik gewoon niet pissig worden.”
Goed opletten, klein Roosje: dat komt vast nog eens van pas.