Deze film gaat over twee dorpen die Bakel heten: een in Senegal en een in Brabant
De twee kleine Bakels liggen op 1138 uur wandelen van elkaar, maar hebben meer met elkaar gemeen dan je in eerste instantie zou denken, zo laat de film 'Aan de andere kant' zien.
Een Brabantse zangeres kweelt een volksliedje, wat wordt gespiegeld aan beelden van een griot, een Senegalese muzikante die op straat zingt; een stuk vlees op een Afrikaanse markt in het dorp wordt in stukken gehakt, en het beeld gaat over in dat van de snijmachine van een slager in Brabant. Zo wordt in Willem Timmers’ nieuwe documentaire Aan de andere kant meerdere keren heen en weer subtiel geschakeld tussen beelden van het leven in twee dorpen met elk 5 duizend inwoners, allebei Bakel genoemd, maar (ik heb het opgezocht) op 1138 uur wandelen van elkaar liggen – moet je wel van West-Afrika naar Zuid-Nederland lopen.
Dat kon makkelijk een gimmick worden: van ‘hey, er zijn twee plekken die hetzelfde heten, kijk deze beelden’, waar Afrikaanse landen als ‘the Other’ (of, als je Trump bent, ‘shitholes’) worden neergezet, en daarmee het idee wordt versterkt dat het in Afrika altijd slechter gaat dan in de rest van de wereld en dat ze daar allemaal arme, gevaarlijke, zieke, corrupte, hulpbehoevende mensen zijn.
Maar Aan de andere kant gaat verder dan spiegelen en beeldrijm: de bewoners dromen hardop over elkaars dorp, willen weg – "Zou mijn leven anders zijn geweest als ik…?" – of ze willen juist terug naar vroeger, naar hoe het ooit was. Zo worden bruggen gebouwd en verbanden gelegd tussen Bakel en Bakel – tijdens de filmpremière zelfs letterlijk: de film wordt op 29 september in de twee landen tegelijkertijd voor het eerst vertoond, waarna op het Nederlands Filmfestival via Skype een live-verbinding wordt met Bakel in Senegal.
Het idee voor zo’n dubbelportret van twee naamgenoten ontstond al drie jaar geleden: de plaats waar Willem zelf vandaan komt, Deurne, heeft een tweelingbroer in België, bij Antwerpen. Willem: “Maar die voelde te dichtbij, en viel dus af. Ik kwam uiteindelijk bij Bakel in Senegal en Brabant uit, omdat zij even groot zijn. Plus ik spreek Frans, zoals de Senegalezen. En ik heb ze ook gekozen om het feit dat een film over deze twee plekken zo letterlijk het zwart tegenover het wit plaatst.”
Je laat in Aan de andere kant juist clichés zien: Senegal is arm, Afrikanen hangen altijd op straat met elkaar, Brabanders gaan naar de kerk en zijn bang voor nieuwkomers.
“Ik ben heel erg gaan spelen met die clichés, ja, maar soms bevestig ik ze (Afrika is arm, in Nederland is iedereen individualistisch) en soms doorbreek ik dat juist, waardoor je nooit grip krijgt op de film en nieuwsgierig blijft tijdens het kijken. De twee kappers, bijvoorbeeld. Je ziet de makkelijke verschillen: de één is zwart, ander wit. Maar de kapper in Brabant is bijvoorbeeld heel erg conservatief, dus die symboliseert de nostalgie, terwijl de kapper in Senegal juist zegt ‘de vreemdeling wordt gediscrimineerd’.”
“Ik wilde meerdere lagen in de film, zodat je de hoofdpersonages niet alleen gaat vergelijken op hun beroep. Ik besteedde anderhalf jaar aan de research, en daarin zag ik de grotere menselijke thema’s en vragen naar voren komen. Waarom zouden jongeren bijvoorbeeld in zo’n dorp blijven als er meer kansen in de stad zijn? En waarom wordt religie steeds minder interessant?”
Je andere films gaan ook over het uitkleden en kantelen van stereotypen, zoals Ni Hao Holland, over Chinese toeristen in Giethoorn, en Framing the Other, over westerse toeristen in Ethiopië. Waar komt die fascinatie vandaan?
“Ik ben opgegroeid op een Amerikaans legerbasis waar heel veel verschillende nationaliteiten bij elkaar woonden. Dan deden we een spelletje over stereotypen, van ‘die is een Mexicaan dus die moet wel zo zijn, en dat is een Roemeen dus die doet zo. In die tijd merkte ik al dat de vooroordelen die ik heb deels waar zijn, maar ook deels niet. Ze kunnen ook best kwetsend zijn; dat is de reden waarom al mijn documentaires over clichés, stereotypes en discriminatie gaan. Ik wil de andere kant laten zien, inderdaad, maar niet te moralistisch zijn door erbij te zeggen dat het niet helemaal klopt hoe anderen erover denken.”
Wat vond je het moeilijkst aan het maken van deze film?
“Soms heb je bij het filmen dat iemand bijvoorbeeld begint te huilen. Dan weet je: dat ga ik gebruiken, want dat gaat de film maken. Maar hier had ik die momenten niet, juist omdat de personages naast elkaar iets veel groters vertellen. Mijn grootste angst was dat het niet boeiend genoeg zou worden. Die angst heb ik nog tot de dag van vandaag. En wat ik draaide in het Brabantse Bakel vond ik niet mooi.”
Waarom niet?
“Omdat ik er niet met een exotische bril naar kon kijken, zoals bij het Senegalese Bakel. Ik dacht: hoe ga ik in dat Brabantse dorp ooit mooie beelden draaien? Er waren altijd auto’s in beeld, of juist niemand op weg. Maar dat typeert juist het Nederlandse Bakel, bedacht ik me later. Je hebt juist die twee extremen nodig om de schoonheid ervan in te zien. Ik heb bijvoorbeeld een shot in een Vinex-wijk waar een jongetje door het beeld fietst. Ik wilde eigenlijk het nieuwbouw achter hem filmen – maar dat shot krijgt een hele andere betekenis wanneer je in het shot ervoor heel veel spelende jongetjes in Senegal laat zien. Dan zegt het opeens veel over hoe Nederlandse kinderen spelen en opgroeien, over onze individualistische levensstijl.”
Welke verschillen ontdekte je nog meer?
“Het vertrouwen van de hoofdrolspelers winnen was moeilijker in Nederland dan in Senegal. Dan had ik de personages gevonden en dan moest ik ze nog overhalen om mee te doen. Die nostalgische kapper, daar moest ik bijvoorbeeld veel tijd in steken. Daar zagen ze ons echt als cameraploeg in plaats van als mensen. In Brabant kijken mensen toch met argwaan naar vreemdelingen.”
Heb je als Brabander toen een extra dik Brabants accent opgezet?
“Ja, dat was wel een van de handigheidjes die ik kon toepassen. Bij de kapper ging ik heel plat praten omdat ik merkte dat dat een deur opende. Als ik met een Randstad-accent zou aankomen, dat zou een afstand hebben gecreëerd. Ik kan niet op een afstandelijke manier personages gaan filmen en er dan iets emotioneels mee vertellen.”
Hoe gaan ze in het Senegalese Bakel reageren, denk je?
“Ik kan me voorstellen dat de Bakelnaren daar het zien als een heel westers-gemaakte film. Zij vinden de montage heel traag, denk ik, want ze zijn die Nigeriaanse telenovella-achtige soaps gewend, die supersnel zijn qua vertelling en montage.”
Ik moet denken aan het idee achter de documentaire Two Towns of Jasper. Daarin filmen twee verschillende crews in dezelfde stad: een witte crew volgde witte bewoners, een zwarte crew zwarte bewoners.
“Ik heb er weleens over nagedacht of ik een Senegalese co-regisseur moest hebben voor deze film. Ik had er al eentje op het oog toen iemand zei: je kan nooit een objectieve film maken, en het wordt jouw visie op hoe deze twee dorpen samengesmolten konden worden. Dus eindelijk maakte ik het alleen. Maar ik ben wel heel benieuwd hoe een Senegalees de twee Bakels zou neerzetten. Misschien voor deel twee.”
Aan de andere kant gaat zaterdag 29 september 2018 in première gaat op het Nederlands Filmfestival in Utrecht.