De blindevink of slavink is geen vogel. Maar daar moet het wél op lijken. Vroeger at men namelijk gewoon vinken.
De vinkenjacht had tussen de 15de en de 20ste eeuw zelfs een belangrijke plek in de Nederlandse cultuur. Geen vink was veilig.
Vóór de middeleeuwen was het heel normaal om vinken te eten.
Vervolgens leek het de adel leuk om erop te jagen voor de sport, en toen zij
interesse verloren, werd het een volks brede activiteit. Zo veranderde het doel
van de vinkenvangst ná de middeleeuwen van consumptie, naar een sport, tot uiteindelijk
het houden van de vink als zangvogel.
Een veelgebruikte methode om vinken te vangen was door twee lange netten op de
grond te leggen aan een touw. Trek je aan het touw, dan slaan de netten dicht en
zitten de vogels ertussen. Bij deze netten werden ‘blinde vinken’ neergezet.
Dit waren vinken met een blinddoek op of met de ogen uitgestoken, die met hun
zang andere vinken lokten.
De vinken die gevangen werden, werd de borst in geduwd om ze dood te maken. Ze
werden meestal zonder kop verder verwerkt tot het eindproduct. Daarna werden ze
op een spies geregen om gemakkelijk te vervoeren. Als ze als zangvogel gehouden
zouden worden, werden ze natuurlijk niet zo gehavend.
In 1912 werd de vinkenjacht (en alle andere zangvogels) in Nederland officieel
verboden in de wet Natuurbescherming. Dit besluit had voornamelijk te maken met
het beschermen en in stand houden van de vogelpopulatie. En omdat er toen amper
meer op ze gejaagd werd, ging het volk rustig mee in het verbod.
Geschreven door: Cilia
Hulspas