De extase van het kleine contact in tijden van Lowlands-geweld
- Artikel
- 23 aug 2019
- 7 minuten leestijd
Ik werkte drie dagen mee aan een kunstproject op Lowlands en observeerde de manieren waarop mensen op het festival extase vonden. Voor mij kwam er een nieuwe bij: de extase van het kleine contact, de mini-vibe.
Dat er zoveel festivals zijn en dat ze zo goed bezocht worden heeft met zingeving te maken. In het uitstekende boek The Art of Losing Control stelt filosoof Jules Evans dat elke mens af en toe behoefte heeft aan ‘zelfoverstijging’: door extatische ervaringen even het eigen ego vergeten en totaal opgaan in een groep, ervaring of gebeurtenis. In zijn werk gaat Evans op zoek naar allerlei manieren waarop mensen dit doen. Hij bestudeert bijna-dood-ervaringen, neemt een jaar de tijd om gelovig te worden, mediteert zich een ongeluk en gaat natuurlijk naar festivals. Waarom de mens die activiteiten volgens Evans onderneemt? We hebben allemaal soms het gevoel nodig te ‘ontzelven’: onze zorgvuldig opgebouwde identiteiten, fragiele ego’s eventjes over te geven aan iets anders, iets groters, iets hogers. Maar, zo schrijft hij, er zijn goede, en duistere, minder goede manieren om jezelf te verliezen.
Op Lowlands zag ik dat er flink werd gezocht naar de extatische ervaring. Van het opgaan in joelende mensenmassa’s om zo van Billie Eilish of een techno-dj te genieten, tot aan het ‘s ochtends te yoga’en of ‘s nachts met een silent disco-koptelefoon op te zombiedansen tot aan de wat directere benadering in de vorm van lsd, pillen en pils.
Ik was op het festival als vrijwilliger bij een kunstproject van een vriend van een vriend, Yasser Ballemans. Yasser had het Soul Search Museum bedacht: een plek waar mensen op de tast hun eigen zielen konden kleien, die vervolgens in het museum (twee containers op het terrein met glazen wanden) zouden drogen en dan ook bekeken worden door de rest van het Lowlands-publiek. De mensen die hun eigen ziel hadden gekneed kregen een nummertje mee, waarmee ze dan aan het eind van het festival hun ziel op konden halen, om die zo onder de arm mee naar huis te nemen.
Met de andere vrijwilligers, veel van hen kennissen van Yasser, stonden we hem bij om het project te laten slagen. Het leukste deel van mij taak vond ik bij de rij bij de ingang van het museum te staan, om mensen welkom te heten en ze te wijzen waar ze konden gaan kleien en daarnaast de rij een beetje te organiseren. Zodoende sprak ik honderden mensen om uit te leggen wat de bedoeling was (“Ja, u mag alles kleien wat u wil. Liever geen pik, want die hebben we al te vaak gezien. Maar het mag wel als u dat zo verlangt”), waarbij ik en passant ook naar hun levens vroeg en op andere manieren de interactie met ze aanging. Ik was zielsgelukkig, want ik doe niets liever dan lekker met de mensen kletsen, zeker als de mensen ervoor openstaan. Maar na honderden mensen gesproken te hebben en duizenden mensen voorbij te zien komen lopen, begon ik patronen te zien. De Lowlands-gangers, dacht ik, zijn in twee groepen op te delen: zij die het snappen, en zij die het niet (of althans: minder) snappen.
ZIJ DIE HET SNAPPEN
Omdat mensen soms wel twintig minuten moesten wachten, had ik ook de tijd om ze te vragen waar ze vandaan kwamen, wat ze wilden in het leven. Een kunstdocent was bijzonder, bijna aandoenlijk happig om te vertellen dat ze in het dagelijks leven ook met klei werkt, en dat haar leerlingen bijna niet lievers doen dan kleien. Er was een programmeur die met een burn-out zat en die liever in het theater zou werken. Een mevrouw die een stukje de vijftig jaar in was vertelde zielsgelukkig dat ze een uitstekende nacht had gehad, dat de house en de drugs zo goed waren geweest. Een dierenarts vertelde me over haar onderwerp van interesse: de communicatie tussen arts en baasje en dier. Haar vroeg ik ook waarom zij dacht dat mensen naar festivals kwamen. Ze zei: “Mensen komen hier om vrij te zijn, en door die vrijheid ontstaat er een sfeer waarin mensen met elkaar iets bijzonders kunnen meemaken.” Deze mensen legden vervolgens met plezier en aandacht iets van zichzelf in het stukje klei, en gingen blij en dankbaar weg. O, de saamhorigheid!, zeg ik nu alweer met enige ironische distantie, maar ik meen het: er zit iets groots en belangrijk in interesse en beleefdheid en elkaar aanvoelen.
ZIJ DIE HET NIET (OF ALTHANS: MINDER) SNAPPEN
Er waren ook momenten van - wat is het tegenovergestelde van saamhorigheid - eenzaamhorigheid? Groepjes kerels, dertigers, veertigers, die op vrij stevige wijze een teleurstellende versie van heteroseksualiteit en mannelijkheid aan het performen waren, kwamen schreeuwend aangelopen. “Kleien, dat heb ik vanochtend ook nog gedaan!”, heb ik vele, vele keren gehoord. “Huh huh, glory holes!” ook. Een man stak het hekje over om eventjes, geheel ongevraagd, een tikkie creepy, in de hand te knijpen van een meisje dat door het scherm haar ziel aan het kleien was. Hij lachte wezenloos om zich heen, op zoek naar oogcontact met zijn vrienden om bevestiging te zoeken. Een jongen uit zijn groep schreeuwde schor: “Kerel leg je pik in haar hand!” Het soort humor van iemand die denkt dat een geintje maken per definitie sociaal is. Er zijn mensen van wie ik vermoed dat het hun mening is dat het je taak, nee je plicht is is als Nederlandse patriot om tegen een geintje te kunnen, ongeacht in welke context die wordt gemaakt.
WAT IK VERVOLGENS LEERDE VAN DE MENSEN DIE HET SNAPPEN
Ik dacht aan de zachte mensen die, hoe dronken of high ook, beleefd, geïnteresseerd en aardig bleven. Met zulke mensen waren momenten waarop de connectie echt en zuiver was, de interesse in elkaar helend en volkomen. Een soort radicale empathie, die je beleeft door een moment oprecht in elkaar geïnteresseerd te zijn, ook al sta je in de rij met zatlappen om daarna een stukje te kleien. Op zulke momenten bestaat de extase eruit dat je zelf overvloeit in het gezicht en de handelingen van een ander, en op die manier ben je jezelf op een gezonde, duurzame manier kwijt, een gevoel dat je werkelijk mee kunt nemen van het festival en nog even op kunt teren ook.
Iets later kwam ik een vriend tegen die ik lang niet had gezien, en ik zakte even op mijn knieën om mijn dankbaarheid te tonen. “Och jongen”, zei een man die langsliep en zijn hand op mijn schouder legde, “je hoeft voor mij niet op je knieën.” Hij lachte vervolgens niet naar mij, maar naar de vrienden met wie hij aan het rondlopen was.
Lezer, het zou flauw zijn, een leugen bovendien, als ik zou doen alsof ik de hierboven beschreven vormen van micro-extase compleet nuchter beleefde. En ik ken de goede man die mij op de schouder sloeg, die mij gebruikte als grapje voor zijn vrienden, verder niet, hij kan de heiligheid zelve zijn. Toch kan ik het niet nalaten me af te vragen of hij niet gewoon zijn ego als rugzakje naar het festival had meegenomen, een werptentje dat hij binnen een mum van tijd opzet en van waaruit hij dan om zich heen gaat zitten kijken, zich in de krochten van zijn geest afvragende wat het nou precies is dat hij mist. Dat allemaal daargelaten krijgt het Soul Search Museum op Lowlands van mij: vier sterren.