De stadsfilosoof van Delft over verbinden en de angst voor het onbekende
- Out of office
- 19 jun 2017
- 5 minuten leestijd
“Een experiment: spuug maar eens op je hand en lik het dan op. Zolang het in je mond zit, vind je het best, maar zodra het buiten jouw huid komt, denk je ‘Gatverderrie’.”
Onlangs zaten we als pop-up redactie een dagje in Delft. Waarom we dat doen, lees je hier.
Docent en schrijver Hubertus Bahorie (50) geeft al jaren filosofieles en werd ruim drie jaar geleden door de mensen om hem heen al de stadsfilosoof van Delft genoemd, waarop hij zelf besluit de stad in die functie van dienst te zijn – met de bedoeling het stokje na vier jaar over te dragen. In die taak heeft hij spreekuren met burgers en laat hij mensen nadenken. Zo organiseerde hij een bijeenkomst in een goeddeels Marokkaanse moskee in Delft. Ruim honderd Delftenaren kwamen bijeen aan zogenoemde dialoogtafels. Zij zaten met elkaar om kennis te maken, verhalen te delen en vragen aan elkaar te stellen.
Ik vroeg de grijze filosoof in zijn laatste jaar als stadsfilosoof naar verbintenis in Delft. Want hoe doe je dat eigenlijk, mensen verbinden?
Hoe merkt u dat er in Delft een behoefte is aan verbinding en dialoog? Komen mensen daar zelf mee?
“Ik geef les en in mijn klas zitten bijvoorbeeld kinderen die pro-Wilders zijn, maar nauwelijks zelf nadenken. Ze zijn een soort kopie van meningen die ze om zich heen horen. Als filosofieleraar is het mijn taak om ze te laten nadenken over wat ze zeggen. Ik daag ze dan uit. Je mag alles vinden, maar als je het niet kan onderbouwen, dan is het een ‘flatus focus’, een scheet die uit je keel komt. Oordelen hebben grote gevolgen voor de samenleving.”
Wat zijn vraagstukken waar Delftenaren mee zitten?
“Na de aanslagen in Parijs is er hier in Delft een soort angst ontstaan over waar gaat het heen gaat in Nederland en in Delft. Moeten we nu bang worden van elkaar? Een aantal mensen heeft toen een platform opgericht, Bruggen Bouwen Delft, waar allerlei verschillende levensovertuigingen bij elkaar aan tafel zitten. Eigenlijk wat wij tweeën nu doen. We zitten dicht bij elkaar, we kennen elkaar niet, maar we hebben een sociaal excuus om met elkaar aan tafel te zitten. Jij interviewt mij en dat maakt het een veilige situatie; we weten allebei waar we aan toe zijn.”
Wat is het meest verrassende wat u heeft ontdekt in uw drie jaar als stadsfilosoof?
“Dat Delftenaren - of het nou ondernemers, politici, of klagers in de kroeg zijn - veel normaler zijn dan je zou denken. Het zijn geen karikaturen. Die mensen lijken sprekend op op jou of mij.”
Geef eens een voorbeeld.
“Ik had een leuke wandeling met gemeenteraadslid en VVD’er Bart Smals. Hij is parttime politicus, en parttime baas van een apothekerbedrijf dat zijn werknemers zo traint dat zij de klant vooropstellen. Hij bleek een liberaal die goed kan spreken over sociale kwesties.”
Geen plucheplakker, kortom.
“Ja, Smals is geen voorstander van fulltime politici, want die vervreemden van de samenleving. Ik zou graag meer inhoudelijke deskundigheid in de politiek zien. Dat iedere politicus ook een onderzoeker is, bijvoorbeeld. De kunst van het strategisch communiceren is uitgegroeid tot een ziekte. Ik vind partijpolitiek sowieso een achterhaald concept. Dat je met een partij een groep mensen vertegenwoordigt, daar zit de wortel van verdeeldheid al in.”
Hoe erg is het gesteld met die verdeeldheid, als je bijvoorbeeld kijkt naar hoe we in Nederland over vluchtelingen praten?
“Stel je voor dat je in de schoenen zou staan van iemand anders. Hoe zou je het vinden om te worden ontvangen zoals wij nu vluchtelingen opvangen? Dat is de ethiek van Kant: wat jij niet wilt dat jou geschiedt, doe dat ook een ander niet. Binnen een paar jaar kan het klimaat – zowel ecologisch als sociaal – omslaan en kunnen wij Nederlanders in een verschrikkelijke situatie zitten. Als wij dan aankloppen bij andere landen, zeggen zij: Ja, de toeter. Je moet blijven nadenken: wat voor een wereld creëer ik eigenlijk? Tijdens de Tweede Wereldoorlog probeerden Nederlanders met schepen te vluchten naar plekken zonder Duitsers. We zijn zelf ooit bootvluchtelingen geweest, dat vergeten wij zo makkelijk. Een centraal thema tijdens mijn spreekuren in Delft blijkt trouwens ‘helpen’ te zijn. Het schijnt voor mensen moeilijk te zijn om te gaan met het fenomeen ‘elkaar te helpen’. Mensen die helpen, verwachten iets terug – eigenlijk willen ze dus een deal sluiten.”
Misschien flauw, maar is dat typisch westers?
“Ik denk het wel. Mijn vrouw is Hindoestaans. Ook in die religie wordt een balans gezocht, maar op een andere manier. Een van de grootste probleem die we hebben is het gebrek aan hulp of gebrek aan dankbaarheid bij hulp. We zijn allemaal individuele elementen in een werkelijkheid, eerder een verzameling zandkorrels dan een eenheid. Dat levert problemen op: als wij twee atomen zijn in een werkelijkheid, dan moeten we moeite doen om die afstand te overbruggen.”
“In oosterse culturen ben je onderdeel van een groter geheel. De zorg van jezelf bestaat ook uit het zorgen voor de omgeving waar jij ook in hoort. Als je dat niet beseft, maakt dat alles wat buitenshuis is vijandig. Een experiment: spuug maar eens op je hand en lik het dan op. Zolang het in je mond zit, vind je het best, maar zodra het buiten jouw huid komt, denk je ‘Gatverderrie’.”
Daar zit wat in. Maar het is niet allemaal kommer en kwel hier, toch?
“Welnee, wij kunnen allerlei dingen hartstikke goed: afspraken maken, targets zetten, op tijd zijn. Als we de rationaliteit van het westen combineren met het Oosterse idee dat je deel uitmaakt van een groter geheel van het oosten, maken we een sterke fusie. Dat mag je zweverig noemen, maar ik noem het realistisch.”