Hoe overleef je de dood van je ouder(s)?
- Artikel
- 30 nov 2020
- 10 minuten leestijd
Ginny Ramkisoen (35) verloor beide ouders in haar twintiger jaren, Adriana Ivanova (34) verloor haar vader twee jaar terug. Ginny schrijft er een boek over, Adriana een dichtbundel. Een dialoog over dealen met doodsontkenning, de vele vormen van verlies, en andere rouwkost.
Adriana Ivanova: Rouw wordt meestal gezien als een proces dat na iemands dood begint, maar voor mij was dat niet zo. Voordat m’n vader overleed aan de gevolgen van een hersentumor was hij zo’n twee jaar ziek. Langzaam veranderde hij zowel lichamelijk als mentaal in een vreemde die op mijn vader leek. Ik denk dat ik toen al om hem begon te rouwen. Was dat ook zo bij jou, met je moeder? Zij overleed aan de gevolgen van uitgezaaide borstkanker.
Ginny Ramkisoen: Ja, dat herken ik heel erg. Op het moment dat mijn moeder terminaal werd verklaard wilde ik heel veel bij haar zijn. Haar niet alleen laten. Na een tijd ging ik een andere rouwfase in en ben ik dat gaan loslaten, het meer gaan accepteren. Volgens het Kübler-Ross-model zijn er vijf rouwfasen. Ik vraag me af of ik na haar dood door een soort tweede rouwproces ben gegaan, of in een andere fase van hetzelfde proces terecht ben gekomen.
A: Op Instagram vertelde je dat je na haar overlijden meer complimenten kreeg dan ooit, omdat je je zo sterk hield. Maar in werkelijkheid stopte je het verdriet weg om niemand tot last te zijn.
G: Net als m’n vrienden dacht ik: hoe beter je doorgaat met the usual, hoe beter je het nieuws draagt. Eén keer per week met vrienden zuipen in de kroeg werd drie keer. Ik verdoofde mezelf. Een andere manier om ermee om te gaan kende ik niet. Nu denk ik: eigenlijk had ik wel een paar weken in zak en as mogen zitten. Maar mensen gaan uiteindelijk weer door met hun leven en dan wil je niet steeds die sippe persoon zijn. Gelukkig mag kwetsbaarheid nu steeds meer ruimte innemen.
A: Ja. Al had ik juist het gevoel dat die kwetsbaarheid soms aan me werd opgedrongen. Nadat m’n vader stierf, stortte ik me op werk en kreeg ik allerlei goedbedoelde adviezen op m’n bord. Ik moest m’n verdriet ruimte geven. Leuke dingen doen. Een hobby zoeken. Alsof mensen zeiden: jouw manier van rouwen is verkeerd. Terwijl ik alleen maar m’n hoofd boven water probeerde te houden, en werk hield me overeind.
G: Als ik het met vrienden of kennissen over m’n moeder heb, doe ik ook makkelijker afstand van m’n emoties. Of sta ik het mezelf niet toe om ze te voelen. Ik zeg niet dat jij je groothield, hoor. Maar als ik met mijn psycholoog over haar praat, krijg ik meteen een brok in m’n keel en tranen in m’n ogen. Omdat ik weet dat daar geen oordeel over me wordt geveld.
A: We weten niet hoe we moeten dealen met verlies, maar dat is ook logisch: we leren het nergens.
G: Daarom vind ik dat je als rouwende duidelijk aan je inner circle moet vertellen wat je nodig hebt. Zeg bijvoorbeeld tegen je tante: ik zou het fijn vinden als je boodschappen voor me doet. Vraag een vriendin of ze met jouw bankpas alle nieuwe rekeningen wil betalen. Of vraag haar hoe je kan aangeven dat je verdrietig bent zonder je een Debbie Downer te voelen. Mensen willen wel helpen, maar weten vaak niet hoe.
A: En als je niet weet wat je nodig hebt? Met laat-me-weten-wat-ik-voor-je-kan-doen-appjes wist ik me eigenlijk niet echt raad.
G: Ja, dat is te vaag. Of jij geeft aan waar je hulp bij nodig hebt, óf de ander doet een duidelijk voorstel. Zoals: ik kom je huis schoonmaken. En dan zeg jij ja of nee. Anderen moeten je zoveel mogelijk denkwerk besparen.
A: Toch voel je je soms tot last. Vaak dacht ik: stond er nu maar een vriendin voor m’n deur met pizza. Maar je gaat dan niet iemand appen van: yo, kom je even langs en haal je ook meteen een pizza?
G: Tenzij je zegt: jongens, ik vind het niet erg als jullie eens aanbellen met pizza – máár als ik me heel kut voel, kan dat het zijn dat ik er geen energie voor heb. Ook dat kun je uitspreken.
A: Goeie. Kreeg je weleens een opmerking naar je hoofd waarvan je dacht: really?
G: M’n moeder wilde niet behandeld worden en koos voor een spirituele aanpak: jezelf helen met positieve gedachten. Toen ik dat vertelde aan een zakenrelatie vroeg hij of ik wel wist dat kanker dodelijk is. Heel confronterend. En bemoeizuchtig.
A: Hoe was het om tussen die twee werelden in te zitten: enerzijds je zieke moeder die haar naderende dood ontkent, anderzijds de broodnuchtere buitenwereld die daar simpele vraagtekens bij zet?
G: Heel moeilijk. Het was mijn moeders copingstrategie. Je gaat niet iemands hoop verpletteren door te zeggen: sorry, ik geloof niet in jouw aanpak. Om haar te steunen moest ik, naar anderen toe, doen alsof ik erin geloofde. En eerlijk gezegd worstel ik daar nog steeds mee. Het leverde me veel verwarring en verdriet op. Ik was niet meer in touch met wat ik geloofde en kon ook niet beginnen met rouwen. Ik weet dat ik het mijn moeder niet kwalijk kan nemen, en toch doe ik het.
A: Het je-wordt-wel-weer-beter-spelletje is extreem pijnlijk. Je moet jezelf voor de gek houden.
G: Precies. Je bent iemand anders zijn waarheid aan het verkondigen, omdat je diegene geen verdriet wil doen.
A: In je boek schrijf je over rouw in het algemeen, maar ook over de dood van je ouders. Wat doet dat laatste met je? In mijn dichtbundel kan ik de werkelijkheid nog een beetje kneden, een wereld scheppen waarin mijn vader nog leeft. Maar jouw schrijfproces, non-fictie, lijkt me een stuk zwaarder omdat je zo dicht bij de realiteit moet blijven.
G: Dat valt mee: ik kijk vanaf een afstand naar m’n ervaringen. Als ik bijvoorbeeld schrijf over wat euthanasie inhoudt, ben ik vooral bezig met hoe ik de herinneringen aan mijn moeders euthanasie begrijpelijk kan vertalen naar tekst. Heel pragmatisch. Maar een paar uur later merk ik dat er tóch een kutgevoel bij me insluipt. Dat het confronterend is en dat ik die pijn, en dus ook het schrijven, uit de weg wil gaan.
A: Herinneringen oprakelen, dat fuckt met je. Alsof je de doos van Pandora opentrekt.
G: Ik denk dat het schrijven wel heeft geholpen met de verwerking. Hoewel ik niet weet of ik mijn vaders dood ooit echt heb verwerkt. Tijdens therapie kom ik gewoon niet bij die pijn. Misschien heb ik me ervan losgekoppeld. Bij m’n moeder is het een ander verhaal: aan het einde van haar euthanasietraject moest ik, als nabestaande, consent geven voor de dodelijke injectie. Dat was traumatiserend. Er was niks meer van haar over, maar je beslist toch over het leven van je ouder. Heb jij ook zoiets moeten doen, bij je vader?
A: Dat niet. Op zijn laatste avond raakte hij steeds buiten bewustzijn tot hij op een gegeven moment niet meer bijkwam. Net als jouw moeder had hij geprobeerd zijn ziekte weg te denken. Weg te drinken met allerlei curcumasapjes.
G: Wat heftig. Hoe voelde dat voor jou?
A: Wrang. Alsof ik de enige was die doorhad dat het niet goed zou komen.
G: Je kunt niet altijd trouw blijven aan wat je zelf gelooft. Dat is ongezond, maar soms heb je geen keus. Als ik eerlijk vertelde over mijn twijfels, voelde m’n moeder zich daarna dagenlang slechter.
A: Dus ga je continu je eigen grenzen over.
G: Ja. En daar wordt heel weinig over gepraat.
A: Soms kon ik echt jaloers zijn op gezinnen waarin gewoon over de dood wordt gepraat. M’n moeder zei dat je vanuit de Bulgaarse cultuur een stervende niet mag belasten met vragen over zijn levenseinde of uitvaart. Zulke zaken moet de familie regelen. Erover kunnen praten maakt het rouwen er vast niet makkelijker op, maar je hoeft in ieder geval niet te doen alsof iemand niet aan het doodgaan is.
G: Het verdriet blijft, maar ik denk dat je eerder berusting kan vinden als je de ontkenningsfase doorbreekt.
A: Wat heeft het verlies van je ouders gedaan met je eigen angst voor de dood?
G: Toen ik klein was, was mijn grootste angst dat m’n ouders zouden overlijden. M’n moeder zei altijd: er gebeurt niks met ons. Toen mijn vader overleed, zei ze: er gebeurt niks met mij. Dus toen ik ook haar verloor, werd ik heel bang voor de dood. Ik kreeg paniekaanvallen, werd hypochonder. Langzaam heb ik dat losgelaten. Ik verdiepte me in het optimistisch nihilisme en dat idee, dat er niks is na de dood, gaf me rust. Als niks ertoe doet, kun je er net zo goed de leukste tijd van maken.
A: Zijn er dingen waarvan je denkt: dat had ik, met de rouwkennis van nu, anders gedaan?
G: Alles. Metéén in rouwtherapie gaan. Ik vind het belachelijk dat dat niet wordt vergoed vanuit je zorgverzekering. Why the fuck not? De dood is ontzettend heftig en het zou fijn zijn als je, vanaf het moment dat je ouder terminaal blijkt of overlijdt, meteen psychisch wordt begeleid. Ik denk dat iedereen daar baat bij heeft – de maatschappij, werkgevers, vrienden, familie, de nabestaande zelf. Rouw verdient meer aandacht.
A: Hoe doe jij dat nu met de feestdagen? Moederdag? Vaderdag?
G: Ja, die zijn meestal moeilijk en beladen. Vroeger dacht ik weleens: schaf Moederdag gewoon af. Het is alsof iedere Moederdag-nieuwsbrief zegt: jij hebt geen moeder meer. Dat is vervelend. Maar hoe ik me die dagen ook voel: het is oké. Ik probeer m’n emoties geen restricties op te leggen en dankbaar te zijn voor wat ik heb.
A: Geen toxische positiviteit.
G: Nee, dat is verschrikkelijk. Hoezo positive vibes only? Dan voer je dus de hele tijd een theaterstuk op. Vooral in de huidige situatie, met dit dodelijke virus: we zijn in collectieve rouw. Zoveel mensen zijn iemand verloren. Of hun baan. Ineens moesten we afscheid nemen van ons oude leven. Ik denk dat dat ook een bepaald rouwproces verdient.
A: Ook zoiets waar we het weinig over hebben. Nog even over je aankomende boek: dat wordt geen sippe, dikke pil maar een luchtig troostboekje. Wat hoop je ermee over te brengen?
G: Ik dacht dat ik niet meer zou kunnen ademen als m’n moeder zou overlijden, maar het blijkt dat ik zelfs kan lachen. Je ouders verliezen is pittig maar het leven houdt niet op – je leert ermee omgaan. Ook als je je vader of moeder niet meer kan bellen, kun je supergelukkig door de stad fietsen en denken: wat een topdag.
Het boek van Ginny Ramkisoen, De dood – Een troostboekje voor mensen zoals jij en ik, verschijnt 28 april 2021 bij A.W. Bruna Uitgevers.
De bundel Zuurstof van Adriana Ivanova is te koop bij Uitgeverij Vrijdag en in de boekhandel.