Waarom er nog hoop is voor ons geschiedenisonderwijs
- Interview
- 16 nov 2018
- 9 minuten leestijd
Pas toen hij verliefd werd op een zwarte vrouw, ontdekte Jorit Verkerk dat hij de geschiedenis heel anders zag dan zij. Waarom waren de lessen op school in Nederland toch zo eurocentrisch (en eh, wit)? Dat vroeg hij aan zijn docent van vroeger, Mevrouw Van der Hee. Én aan Zawdie Sandvliet, zijn docent Afro-Nederlandse Studies.
Geschiedenis was op de middelbare school mijn lievelingsvak. Tenminste, dat werd het toen ik mezelf te tof ging voelen om me te voegen naar de regeltjes. Het geschiedenislokaal was de enige plek op school waar ik mij als 16-jarige niet als een kleuter behandeld voelde: andere docenten dirigeerden je zonder discussie naar de ‘verzuimcoördinator’ (wat een term) als je ook maar een seconde na de tweede bel het lokaal binnen kwam.
Mijn geschiedenisdocent liet me gewoon binnen. Goh, wat voelde ik mij serieus genomen. Volwassen. Mevrouw Van der Hee begreep me. Daarom was ze mijn favoriet.
Maar, bedacht ik me later, wat heb ik nou eigenlijk van haar geleerd?
Pas toen ik verliefd werd op een zwarte vrouw, ontdekte ik dat mijn beleving van de werkelijkheid (en dus ook de geschiedenis) slechts dat was: een beleving. Een witte, om precies te zijn. Logisch ook: alle vrienden die ik tot dan toe had, waren wit. Mijn vriendin en ik voerden ik-weet-niet-hoeveel ongemakkelijke discussies. Ik viel haar aan op haar toon, terwijl ik het eigenlijk gewoon lastig vond dat ze mijn wereldbeeld onderuit trapte.
Waarom wist ik zo weinig? Zo veel had Mevrouw Van der Hee me blijkbaar niet geleerd: we bestudeerden boeken die mij termen als ‘politionele acties’ (van 1945-1949 in Indië, red.) voorschotelden, terwijl er eigenlijk gewoon ‘grove dekolonisatieoorlog’ bedoeld werd. Boeken waaruit ik had geleerd dat de Black Panthers een terroristisch clubje waren, terwijl het in werkelijkheid een van de belangrijkste sociale bewegingen van zwart Amerika was. Boeken die vierhonderd jaar aan slavernij afdeden met hooguit één paragraaf.
Mijn geschiedenisboek was net zo wit als ik.
Tijd voor een nieuw mailtje naar Van der Hee. Haar docentenemail weet ik nog uit mijn hoofd.
“Dag mevrouw, kent u mij nog?”
“Ja, natuurlijk herinner ik mij jou en je leuke vriendengroep nog!”
(Yes.) “Ik vind nu dat uw lessen eigenlijk helemaal niet zo goed waren.”
“Oh.”
We spreken af. Voor het eerst mag ik in de lerarenkamer zitten. Daar is mevrouw Van der Hee: “Jij bent ook niets veranderd.” Ik huil vanbinnen: ik vind mezelf namelijk een stuk knapper dan vroeger.
Om maar met de deur in huis te vallen, mevrouw: vindt u het huidige geschiedenisonderwijs eurocentrisch?
“Alleen verhalen die betrekking hebben tot Europa worden nu gezien als relevant. Dus wat dat betreft wel, ja. De bril waardoor we naar het verleden kijken, is politiek van aard. Staatsvorming in Nederland en de rest van Europa is centraal gesteld, en de rest is daar ondergeschikt aan. Afrika wordt wel benoemd, maar alleen in het kader van kolonisatie.”
Ik heb in de vierde wel les gehad over China en het Midden-Oosten, toch?
“Maar zelfs in de katernen die je daarvoor moest lezen, waren de deelvragen eurocentrisch: ‘China in de Middeleeuwen’, of ‘China tijdens de ontdekkingsreizen’. De Middeleeuwen zijn een Europees concept: die periodisering is niet van toepassing op China. En die ontdekkingsreizen werden niet door China uitgevoerd, maar door Europese landen.”
Bestaat er eigenlijk wel een objectieve geschiedvertelling?
“Geschiedenis is sowieso een construct. Iedereen kijkt ernaar, heeft er een andere mening over, beleeft het anders. Dat is altijd zo geweest. Bovendien, zo zei Churchill (die zelf ook geen heilige was, red.), wordt geschiedenis geschreven door de overwinnaars. Dat heeft dus sterk te maken met macht.”
“Vroeger vond men objectiviteit trouwens helemaal niet zo belangrijk: in de Middeleeuwen was geschiedenis moralistisch van aard, en werden voornamelijk de ‘lessen’ opgeschreven. In de tijd van de Romeinen en de Grieken was het weer wat mythischer en heroïscher. Nu beginnen we ons af te vragen: als objectiviteit überhaupt bestaat, wat heeft het dan voor waarde? De focus wordt verlegd naar de kleine persoonlijke verhalen van mensen. Het wordt belangrijker dat je een hele diverse groep mensen hebt die zich gehoord en gezien weet. Ik vraag mij echter af of volledige inclusiviteit ooit te bereiken is.”
Misschien wel, misschien niet. Moet het niet sowieso een streven zijn?
“Geschiedenis is essentieel voor identiteitsvorming. Omdat onze samenleving zo divers is geworden, valt één groot verhaal niet langer te vertellen. Dan is het inderdaad des te belangrijker om die diverse verhalen aan te reiken. En om je dusdanig bewust te worden van de gevoeligheden die er nu nog leven.”
Zoals?
“Ik wist zelf nooit zo goed hoe ik de zwarte gemeenschap moest noemen, zonder mensen te kwetsen. Op een cursus die ik vorig jaar volgde, leerde ik dat ik beter van ‘tot slaaf gemaakten’ kan spreken, dan van ‘slaven’. Niemand wordt als slaaf geboren, is de gedachte daarachter. Dat was nieuw voor mij. Blijkbaar kan je dus mensen tegen het hoofd stoten, terwijl dat nooit je bedoeling is. Daar ligt voor geschiedenis ook een belangrijke taak: in onze eigen identiteitsvorming, maar ook in het leren kennen van de verschillende identiteiten en achtergronden om ons heen. Het kan ons helpen elkaar beter te begrijpen.”
Enigszins triest loop ik na het gesprek terug naar het station. Mijn oud-geschiedenisdocent weet wel beter, maar ze blijft gebonden aan een eurocentrisch examenprogramma. Ik kan het haar niet kwalijk nemen. Ze blijft mijn favoriet.
Hoewel het verplichte onderwijs nog lang niet genoeg verhalen vertelt voor en over Nederlandse minderheden, hebben die minderheden niet stilgezeten, wachtend op verandering. Aan de Universiteit van Amsterdam kun je nu eindelijk het vak Afro-Nederlandse Studies volgen (en je krijgt er studiepunten voor). Een zwarte man als docent, een groep studenten waarbinnen ik als witte jongen tot de minderheid behoor, en een volledig zwart curriculum, waarin onderwerpen van pre-koloniaal Afrika tot de hedendaagse Afro-Nederlandse beleving aan bod komen. Het voelt net zo onwennig – want: zo anders dan ik gewend ben – als revolutionair.
Zawdie Sandvliet (31) heeft het vak bedacht. Hij werd geboren in Suriname en groeide op in Amsterdam. Daar studeerde hij Sociologie, en vond hij zichzelf niet terug in de vakliteratuur. “We behandelden grote denkers als Marx, Durkheim, Bourdieu en Weber, maar het hoofdstuk over W.E.B. Du Bois (een van Amerika’s prominentste zwarte intellectuelen ooit, red.) werd overgeslagen. Ik miste de verhalen over mensen die op mij leken.”
Een week lang was Sandvliet chaperon van David Hilliard (één van de oprichters de Black Panther-beweging). Toen hij van Hilliard hoorde dat er in de Verenigde Staten ‘gewoon’ zoiets bestaat als African-American Studies, wist Sandvliet het zeker: dit wil ik ook in Nederland. Een jaar lang werkte hij voor een beurs, waarmee hij naar Amerika kon. Welke studie hij daar deed, dat kun je vast wel raden.
Zawdie, is zo’n vak binnen de Amerikaanse context niet heel anders dan hier?
“Het is waar dat we hier geen civil rights movement hebben gehad. We hebben hier geen Jim Crow gehad, we hanteerden hier geen convict lease system. Maar hoe ging het er in Suriname en de Antillen aan toe na de afschaffing van slavernij? Hoe werden de tot slaaf gemaakten toen behandeld? Volgens mij hebben ze toen nog wel tien jaar onder dwang moeten werken. Nu heeft de Nederlandse overheid nog steeds geen excuses gemaakt aan haar oud-koloniën voor de eeuwenlange uitbuiting. Nog steeds wordt er op Nederlandse middelbare scholen nauwelijks aandacht besteed aan de keerzijde van de ‘Gouden Eeuw’. Natuurlijk is de postkoloniale Afro-Nederlandse beleving anders dan de Afro-Amerikaanse, maar juist daarom is het belangrijk om het te onderzoeken. Om een nieuw vocabulaire te ontwikkelen.”
Je klas bestaat uit studenten die al open staan voor nieuwe verhalen. Is dat niet preaching to the choir?
“Ik vind het niet zo erg om weinig ‘nieuwe’ studenten te bereiken. Ik heb dit vak opgezet, en zelfs mijn kennis schiet tekort. Tijdens het eerste hoorcollege werd ook al duidelijk dat zelfs the choir moeite heeft met het definiëren van een concept als etniciteit. Iedereen heeft ideeën, gevoelens en motivaties, maar er valt nog een hoop kennis op te doen. Met die kennis wil ik mijn studenten terugsturen naar de plekken waar zij actief zijn, om daar impact te maken.”
Mijn oud-geschiedenisdocent vindt dat geschiedenisonderwijs essentieel is voor identiteitsvorming.
"Daar sluit ik mij bij aan. Er bestaat nog veel onwetendheid, en vanuit onwetendheid zeggen en vinden mensen minder slimme dingen. Ik vind dat we jongeren het volledige verhaal van slavernij en de gevolgen hiervan moeten vertellen. Dat zijn we onze voorouders ook verplicht. Slavernij heeft miljoenen mensen vermoord en verdrukt. Daar is nu nog te weinig aandacht voor in het onderwijs.”
“Laatst was ik in Middelburg, waar veel archieven liggen van de Middelburgse Commercie Compagnie. Dat bedrijf verdiende ten tijde van het koloniale tijdperk haar geld met slavenhandel. Een van die archieven bevatte de aantekeningen van een dokter die meereisde met een schip dat slaven vervoerde. Hij beschreef welke slaaf op welke manier stierf tijdens de overtocht. Dan denk ik: waarom zijn deze verhalen helemaal weggestopt in een archief in Middelburg? Ik geloof echt dat er nog heel veel informatie is om te analyseren en te gebruiken, om verhalen te vertellen van mensen die zijn vergeten.”
Mevrouw Van der Hee vertelde me dat er vanaf volgend jaar "meer aandacht" wordt besteed aan koloniale- en wereldgeschiedenis in de examenstof. Het is voor mij wat laat, en ik had mijn lieve vriendin graag al mijn onwetendheid bespaard. Maar ik ga de geschiedenisles volgen die ik altijd al had willen hebben. Let the choir sing.