Wat we kunnen leren van mijn zuinige ouders
- Artikel
- 26 okt 2020
- 7 minuten leestijd
Mijn ouders zijn altijd zuinig geweest, iets wat ik terugzie bij veel andere Iraanse gezinnen in Nederland. Vroeger wilde ik dat we onszelf meer luxe gunden en hedonistischer leefden. Maar valt er ook wat van ze te leren over hoe we in Nederland met spullen en geld omgaan?
Mijn jeugd stond in het teken van zuinigheid: mijn uit Iran geëmigreerde ouders wasten plastic zakjes af om ze te hergebruiken, stopten schone servetjes uit restaurants in hun tas zodat ze ze zelf niet hoefden te kopen en ze bezitten nog steeds een föhn van vlak voor mijn geboorte.
Bij mijn witte vrienden merkte ik een veel zorgelozere houding op. Ze hadden wel plastic vershoudbakjes, maar dat waren dan de originele van Tupperware, niet de schoongewassen één-liter-yoghurtemmers waarvan mijn ouders er minstens twintig van in hun kast hadden staan. Die vrienden gingen uit eten, hadden merkkleding en designermeubels. Daar was ik wel eens jaloers op en ik fantaseerde dan over een hedonististischer leven.
Niet dat wij het ons niet konden veroorloven. Toch maakten mijn ouders andere keuzes, die ik inmiddels ook van ze overgenomen heb; ik vind het alsnog moeilijk om geld uit te geven aan uit eten gaan of een A-merk chips. Ik fiets gerust vijf minuten langer naar een verder weg gelegen station omdat het twintig cent scheelt en ik heb een la vol met herbruikbare (en afgewassen) plastic zakjes. De zuinigheid van mijn ouders heeft zich kennelijk moeiteloos in me genesteld. Maar waar ik er vroeger van uitging dat we meer moesten worden zoals mijn witte vrienden, begin ik me steeds meer af te vragen of er niet iets waardevols te leren valt uit de levenshouding van mijn ouders.
Ferrero Rochers vs. Aldi-chocolade
Zuinigheid was niet alleen eigen aan mijn ouders; bij sommige andere Iraanse gezinnen zag ik dezelfde Zeemanslippers of Euroshopper-ijsbakken terug. Al werd er nooit gesproken over hoe geld te besparen. Misschien omdat zuinigheid geen gierigheid inhoudt bij Iraniërs en dat ze altijd vrijgevig zijn naar anderen toe: voor vrienden koop je Chanel-parfum, voor jezelf een van de Wibra. Ferrero Rochers als je op visite gaat, Aldi-chocola voor in huis. En in een restaurant vecht je net zo lang om de rekening totdat jij de eer van het afrekenen op je mag nemen.
Als ik Iraanse generatiegenoten nu vraag of hun ouders ook zuinig waren, vertellen ze over hoe ze vroeger elke week naar de spullenhulp gingen, tandpastatubes openknipten om de laatste beetjes eruit te schrapen en dat ze niet naar de kapper mochten omdat hun vaders dat zelf wel konden.
Ook andere vrienden met een migratieachtergrond, zoals met Bosnische of Irakese roots, herkennen zich in de verhalen. Met mijn beste vriendin, wiens ouders uit China afkomstig zijn, wissel ik de meeste anekdotes uit. Haar moeder die een oude kalender als kladblok gebruikt, mijn moeder die hetzelfde doet met oude enveloppen. Haar ouders die een ton rijst van twintig kilo hebben staan, mijn ouders die twee tien-kilozakken herbergen. In onze gesprekken vind ik wat ik vroeger nooit kon vinden bij mijn witte vrienden: het ongegeneerd over onze ouders praten in de wetenschap dat de ander het begrijpt en ze niet zal veroordelen.
Uien, wasmiddel en rijst
Natuurlijk zijn er ook zat witte Nederlanders die zuinig leven, soms ingegeven door idealen, soms omdat hun sociaaleconomische status niet anders toelaat; zo’n acht procent van alle huishoudens in Nederland leeft in armoede. Probeer dan maar eens elke keer Page-toiletpapier voor je gezin te kopen in plaats van het huismerk.
Maar dat sommige Iraniërs zo gebrand zijn geweest op weinig uitgeven, daar heeft mijn moeder wel een verklaring voor: “In Iran was er geen zekerheid over de toekomst en sociale zekerheden zoals uitkeringen of pensioenen waren er niet voor iedereen. Je moest voor jezelf zorgen, zelf zien te overleven.” Een oorlog en een revolutie zorgden voor weinig stabiliteit. Je kon maar beter een envelop met geld onder het tapijt hebben en genoeg uien, wasmiddel en rijst in huis opslaan, mocht er een noodgeval zijn of plotseling sterke inflatie.
Deze föhn heeft een leven in Iran gekend voordat het in de koffer naar Nederland belandde
“In Nederland hebben we die voorzichtigheid behouden,” gaat ze verder. “Maar we kwamen dan ook met niets aan – alles wat we hier hebben, hebben we zelf opgebouwd.” In haar woorden klinken verbazing en trots door, gevoelens die ik met haar deel. Mijn ouders hebben beiden doorgestudeerd in Nederland, carrière gemaakt, een huis gekocht, en er vooral alles aan gedaan om hun dochters een goede toekomst te bieden. Onze zuinigheid was eerst wellicht noodzaak, maar is vervolgens wel blijven plakken. “Misschien hebben we alleen soms te moeilijk gedaan,” mijmert ze. “We hadden bijvoorbeeld vaker op vakantie kunnen gaan.”
Antikapitalisme
Mijn moeder merkt op dat zuinigheid in het kader van duurzaamheid natuurlijk ook heel goed is: “Het is nu een trend, maar veel van die duurzaamheidstips deden wij al langer en komen neer op spullen repareren of hergebruiken.” Inpakpapier van gekregen cadeaus wikkelt ze om presentjes voor anderen, en haar naaikunsten hebben al veel kledingstukken een nieuw leven gegeven.
Ook voor mijn vader is zuinigheid een manier om zich te verzetten tegen de consumptiemaatschappij. Ik trof hem eens op een dag waarop hij houtskool was gaan kopen. Aanvankelijk ging hij naar de Albert Heijn, maar zag dat een zak daar vier euro kostte, dus zette hij koers naar de Lidl om een zak van drie euro op de kop te tikken. Vol ongeloof keek ik hem aan.
“Je bent tien minuten omgefietst voor één euro?”
“Ja,” antwoordde hij boud. Hij wilde de minieme macht die hij als consument heeft gebruiken om naar een winkel te gaan die duurzamer én goedkoper is: “Als ik geld uitgeef aan iets wat duurder is terwijl het beter en goedkoper kan, draag ik eraan bij dat het duurder wordt. Waarom zou ik dat doen?”
Ik heb daar wel een antwoord op: het kost tijd en energie om dat stuk om te fietsen. Mijn vader had in die tijd ook een van zijn muziekinstrumenten (sommige eigenhandig gemaakt) kunnen bespelen. En mijn moeder heeft talloze potjes in haar leven afgewassen om er zelfbereide jam in te doen. Had ze die tijd niet beter kunnen besteden aan haar grote hobby lezen?
Een handdoek uit 1993
Het steekt me dat ze dit zelf niet zo zien; mijn diepste wens voor hen is dat ze zelf kunnen genieten van de welvaart die ze vergaard hebben. Maar mijn vader de antikapitalist vindt geen geluk in materialisme: “Het zit voor mij niet in bezit, niet in het hebben van de mooiste dingen.” Ook mijn moeder vindt dat ze niet veel spullen nodig heeft, het belangrijkste is dat haar kinderen gelukkig zijn. Ik hoop dat dat de erfenis is die ik van hen heb gekregen: dat hun overgeleverde zuinigheid een manier is om dingen die ertoe doen te onderscheiden van dingen die er minder toe doen.
Daarnaast zijn de oude spullen die ze hebben weliswaar een bewijs van hun zuinigheid, tegelijkertijd zijn ze een getuigenis van waar mijn ouders zich doorheen hebben geslagen. De föhn uit de jaren tachtig heeft een leven in Iran gekend voordat het in de koffer naar Nederland belandde. In een handdoek uit 1993 zijn herinneringen aan ons allereerste appartement in Nederland gewreven. De glazen potjes met mijn moeders signatuurjam dragen haar liefde in zich. En mijn epileerapparaat is nog van mijn moeder geweest en eigenhandig gerepareerd door mijn vader voordat het bij mij belandde. Het zijn spullen die niet nieuw zijn, niet luxe en van maar weinig waarde. Maar het zijn ook spullen die we koesteren en die we nog lang zullen gebruiken.
Of hergebruiken.