Deze uit Colombia geadopteerde zussen ontmoetten elkaar voor de tweede keer
- Interview
- 18 okt 2017
- 12 minuten leestijd
Als baby's werden Maria en Yaquelin geroofd van hun moeder, en daarna verkocht aan gefortuneerde Europeanen wiens kinderwens onstuitbaar was. Ergens in een Nederlandse galerijflat treffen de veertigers elkaar weer: "We hoeven niet veel te praten, begrijpen elkaar op een ander niveau."
In een drie kamers tellende galerijflat in een Utrechts dorp woont Maria (43), moeder van twee zoons, goeddeels opgegroeid in Venlo en Utrecht, maar geboren in Colombia. Daar werd ze als baby geroofd van haar moeder, vermoedelijk door guerillabeweging FARC, om via een corrupte organisatie bij een weeshuis te belanden, dat haar weer verkocht aan gefortuneerde Europeanen wiens kinderwens onstuitbaar bleek. Ze was daarin geen uitzondering: de adoptie-industrie vond een dankbare bron in het door armoede en burgeroorlog beschadigde Colombia van die tijd.
Lang wist Maria niets over haar moeder en familie. Het schimmige wereldje achter haar adoptie maakte dat onmogelijk. Enkele jaren geleden kwam daar verandering in, en in de herfst van 2016 ontmoette ze zelfs voor het eerst haar zus Yaquelin, die door Engelse ouders geadopteerd bleek. Nu zien ze elkaar voor de tweede keer - de vorige ontmoeting vond plaats in Londen.
In de overal met Colombiaanse souvenirs versierde flat spreken we de zussen over hun weerzien, hun adoptie en de daardoor diep in hun ziel gekerfde littekens. Want één ding is al snel duidelijk: losgerukt worden uit een wereld om daarna lukraak neergeplempt te worden in een volstrekt andere, laat - op z’n zachtst gezegd - wat sporen na. Eerst vertelt Maria, die pas sinds kort haar echte verjaardag kent (“Ik zeg nu altijd maar dat ik vijf ben”), over opgroeien als geadopteerd kind in een land waar alleen haar huidskleur al keer op keer zorgt voor opschudding.
Maria: "Ik wilde net zo wit zijn als mijn klasgenootjes, om er eindelijk bij te horen."
Het verhaal van Maria:
“In Nederland kwam ik er al vrij snel achter dat ik geadopteerd was. Klasgenootjes bleven maar hameren op dat ik er anders uitzag, dat ik een andere kleur had dan zij. Dus vanaf jongs af aan voelde ik dat ik er niet bij hoorde, want ik werd - puur door mijn uiterlijk - overal vanzelf een buitenbeentje. Ik heb me dan ook nooit thuis gevoeld in Nederland. Die aangename sensatie ervoer ik alleen tijdens vakanties naar Spanje of Portugal, waar de mensen op mij leken en niemand raar naar me keek.”
“Mijn adoptievader was projectleider bij Shell, dus we reisden veel. Van mijn adoptie tot mijn vijfde levensjaar woonden we bijvoorbeeld in Venezuela. Dat was een fantastische tijd, de mensen leken op me en begrepen me. Daar heb ik nooit die twijfel gehad: hoor ik hier wel?”
“In 1980 kwamen we naar Nederland. Ik schrok me een ongeluk. Het vliegveld was besneeuwd, terwijl ik nog nooit in mijn leven sneeuw had gezien. Naast de kou moest ik enorm wennen aan de taal. We woonden in Venlo, dus ik moest naast Nederlands ook nog eens dialect leren spreken. Ik heb ontzettend mijn best gedaan en binnen drie jaar lukte dat.”
“Mijn klasgenootjes hadden nog nooit iemand gezien die niet wit was. Dat resulteerde in allerlei pesterijen. Dan wees iemand naar mijn huid en zei: ‘Zal ik het even afvegen?’ Dat maakte grote indruk op me. Ik vermeed altijd de zon, want daar zou ik bruiner van worden. Terwijl ik net zo wit wilde zijn als mijn klasgenootjes, om er eindelijk bij te horen.”
“Of ik op mijn ouders kon leunen? Niet bepaald, nee. Ook binnen mijn adoptiefamilie had ik altijd het gevoel dat ik anders was, dat ik er niet helemaal bij hoorde. Mijn vader was een fantastische vader - het nadeel was alleen dat hij grossierde in de verslavingen. Eén daarvan was drank. Daardoor deden we zelden samen wat leuks. En als dat al gebeurde, gingen we naar de kroeg. Mijn moeder dronk ondertussen ook fors, en er kwam misbruik aan de orde. Thuis was dus niet bepaald een warm bad. Mijn vader is achttien jaar geleden overleden, mijn moeder leeft nog. Contact hebben we alleen rond de feestdagen even, maar nooit lang. Dat wil ik ook niet meer.”
“Door al die factoren ging het in mijn puberteit mis. Ik hield niet eens van blowen, maar ging het toch doen. Ook gebruikte ik drugs, die je toentertijd in Venlo net zo makkelijk kon krijgen als broodjes bij de bakker, en dronk ik. In de schoolvakantie werkte ik in een supermarkt. Dan zat ik daar ‘s ochtends teut achter de kassa. Ik kreeg boulimia verschijnselen, was door alle opmerkingen over mijn uiterlijk onzeker over mijn lichaam. Dat compenseerde ik met aandacht van mannen. Als ik eenmaal dronken was, verdween mijn onzekerheid enigszins en voelde het alsof ze me accepteerden. Maar dan ging het natuurlijk om mijn lichaam, niet om mijn karakter.”
“Mijn eerste poging om mijn geboorteouders te achterhalen, deed ik toen ik tien was. Het mocht niet baten. Pas veel later kwam er schot in de zaak, toen met behulp van stichting Plan Angel, opgericht om te zoeken naar de vermiste kinderenvan Colombiaanse ouders. Ik was in Colombia, waar ik me op mijn gemak voelde, alsof ik er hoorde. Eindelijk was ik niet raar, maar gewoon normaal. De mensen leken qua gedrag ook op mij. Het kindertehuis van waaruit ik ooit geadopteerd was, bestond toen zeventig jaar. Ik kreeg een dossier over mijn familie, en mocht een oproep doen op een lokale radiozender. Mijn oudste zus hoorde dat, en belde gelijk mijn jongere zus - in Colombia bleek ik nog twee zussen te hebben. Mijn moeder zelf was te ziek om te reizen, maar zus, en neven zochten me toen op. Een dag later ben ik naar mijn moeder toe gegaan, in het dorpje waar ze woonde.”
“Of ik toen eindelijk een thuis had? Nee, het was niet zoals in films of in Spoorloos. Mijn moeder herkende me, en wilde steeds knuffelen. Ik zat op de automatische piloot, was verdoofd door ongeloof en overweldigd door alles wat er plaatsvond. Terug in Nederland heb ik nog maanden aan vrienden gevraagd: ‘Is dit écht - wil je me alsjeblieft even knijpen, zodat ik zeker weet dat ik wakker ben?’ Toen kwam geleidelijk steeds meer de trots op mijn biologische moeder. Ze was verslaafd, twee kinderen waren van haar waren geroofd - en toch heeft ze mijn twee andere zussen wél heel goed opgevoed. Met beperkte middelen, in een land waar de oorlog overal de kop op stak. Heel knap van haar.”
“Een vriendin vertelde me rond die tijd dat ik een zus had die op zoek naar me was. Ik heb haar toen die tijd gemaild, maar ze heeft die berichten nooit ontvangen. Toen heb ik het even opgegeven. Later kreeg ik ‘s ochtends een keer een vriendschapsverzoek op Facebook, van iemand met mijn biologische naam, de naam van mijn Colombiaanse familie. Ik had het druk, toen, stond er eigenlijk niet zo bij stil. Een kennis zei toen: ‘Accepteer dat nou, volgens mij hebben we een belangrijk persoon gevonden.’ Dus dat heb ik toen gedaan.”
“Het was echt alsof ik mezelf zag, op haar Facebook-foto’s. Ze had dezelfde lach, dezelfde houding, dezelfde blik. Op haar voorstel hebben we nog een DNA-test gedaan, waar uitkwam dat we inderdaad zussen zijn. Daarna ben ik naar Londen gegaan, waar ik bij haar en haar vrouw bleef, een weekend lang. Dat was herfst vorig jaar. Het voelde zo vertrouwd, direct. Echt als thuis, op de een of andere manier.”
Zus Yaquelin vult aan met haar verhaal, in een Engels accent zo keurig dat je het zelfs op de BBC zelden hoort:
“Ja, dat weekend vergeet ik nooit meer. We hebben eigenlijk alleen in bed gelegen en films gekeken. We hoefden niet veel te praten, begrepen elkaar op een heel ander niveau. Mijn vrouw vond dat wel gek. Die dacht: wat doen die twee nou in bed de hele tijd, ga toch eens naar buiten! Maar ik was zo blij dat ik mijn zus weer had gevonden.”
“Of het ook voelde alsof ik eindelijk een soort thuis vond? Nee, dat ligt toch anders voor mij. Ik voel me meer verbonden met Engeland dan Maria met Nederland, al ben ik niet opgegroeid in Engeland. Mijn vader had een baan waarvoor we veel verhuisden. Zo heb ik gewoond in België, Duitsland en Amerika. Waar die English pride dan vandaan komt? Mijn adoptiegrootouders hebben allebei in de oorlog gevochten en zijn beide erg eervolle mensen. Op dat gebied heb ik zeker wel meer geluk gehad dan Maria.”
“Maria is mijn jonge zusje. Ik zeg altijd maar dat ik twee leeftijden heb: een Engelse, en een Colombiaanse. Mijn adoptieouders kregen te horen dat ik ongeveer een maand voor kerst geboren ben - in 1975. Dat klopte dus voor geen meter, er is met de datum gesjoemeld. Extreme ondervoeding bij jonge kinderen kan groei stoppen, op zowel fysiek als emotioneel vlak. Dus ik was een zes-jarig kind dat eruit zag als een peuter. Later kwam ik erachter dat ik eigenlijk in 1970 ben geboren. Of ik daarvan schrok? Nee joh. Leeftijd zegt me niet zo veel.”
“Ik was ongeveer acht of negen toen mijn ouders me vertelden dat ik geadopteerd was. Het was eigenlijk ook wel duidelijk. Mijn ouders hadden blond haar en blauwe ogen. Daar lijk ik absoluut niet op.”
“Toch was ik nooit echt geïnteresseerd in waar ik dan wél vandaan kwam. Mijn ouders zeiden al snel: ‘je bent Engels nu, niet Colombiaans en dat wil je ook niet.’ Volgens hen waren Colombianen allemaal drugdealers, prostituees en criminelen. Daar hadden ze me toch eens mooi van gered.”
“In het begin was dat idee wel fijn. Ik voelde me speciaal: ik had immers buitengewoon veel mazzel gehad, dacht ik. Het boeide me dan ook helemaal niet waar ik oorspronkelijk vandaan kwam. Tot ik wat ouder werd. Als ik iets verkeerd deed, wezen mensen direct naar mijn achtergrond. Als mijn ouders iets verkeerd deden werd er gezegd: ‘zie je nu wel’, want het was mijn schuld. Ik was de kwaadaardige Colombiaan en zij waren compleet onschuldige Engelsen. Soms werd ik uitgescholden voor ‘paki’. Vreselijk. Tegelijkertijd: ik wil bij het Engelse leger, wil vechten voor dit land. Niet tegen Colombia natuurlijk, al moet je dat niet tegen ze zeggen, haha.”
“Of mijn identiteit ingewikkeld is voor mij? Nee, helemaal niet, al maakt de buitenwereld het soms nodeloos gecompliceerd. Af en toe krijg ik nog e-mails van mijn ouders, doorverwijzend naar artikelen die mij zouden moeten aansporen op zoek te gaan naar mijn ‘roots’. Dat vind ik maar eigenaardig, gezien ze me zo’n dertig jaar lang wijs hebben gemaakt dat ik juist niet Colombiaans ben. Als ik dat al eens was, was het negatief bedoeld. Nu willen ze ineens dat ik het allemaal uit ga kienen.”
"Soms een mailtje, en bellen op verjaardagen: maar behelst het contact met mijn adoptieouders niet meer. Ze weten bijvoorbeeld niet dat ik mijn zus heb gevonden. Het is goed zo. Ik ben tevreden over de manier waarop het gelopen is en vind het prima dat mijn ouders daar niks mee te maken hebben. Ik heb geweldige vrienden, een lieve vrouw en nu gelukkig ook een pretty amazing zus.”
Tot de raamkozijnen aan toe is alles in Maria's flat versierd met herinneringen aan Colombia.
En daar zit ze nu dus naast, lurkend aan een thee, op de bank in de met allerhande Colombiaanse souvenirs versierde galerijflat. Maria spreekt Nederlands tegen ons, Yaquelin Engels. Die laatste taal spreken ze onderling ook, al hebben ze ook nu, tijdens deze tweede ontmoeting, iets meer dan een jaar na de eerste keer dat ze elkaar terugzagen, weinig behoefte aan woorden. Meer communiceren ze in knikjes, in blikken, soms in een knipoog. Als de één praat, kijkt de ander gefascineerd toe - ook als ze, zoals in het geval van Yaquelin, geen woord van begrijpt.
Hoe belangrijk is het voor geadopteerde kinderen, om hun bloedverwanten terug te zien, vragen we de twee. Yaquelin antwoordt als eerste: “Kijk, ik ben heel Brits, Maria is heel Nederlands. Dat maakt geen bal uit, onze band overstijgt dat. Je moet er wel klaar voor zijn, maar ik gun iedereen die een jeugd als wij heeft gehad zo’n ontmoeting.”
Maria luistert en knikt. “Ik voel me niet zo Nederlands. Bij Yaquelin voelt het alsof ik onderdeel ergens van uitmaak, alsof het niet eerst de wereld is, en dan een paar kilometer verderop ik en mijn kinderen.”
Die kinderen, vertelt ze dan, houden óók intuïtief van Colombia. Haar oudste zoon, die achttien jaar is, luistert elke ochtend voor hij de deur uitgaat naar traditionele Colombiaanse muziek. “Ooit wil ik met mijn twee kinderen terug naar Colombia. Het voelt toch alsof ik daar hoor, en zij vinden het ook fijn. Dus ja, I’d like to move back to Colombia.”
“Dan kom ik wel om de haverklap langs, als je het niet erg vindt,” zegt haar zus. Maria is even stil, straalt. Dan antwoordt ze: “You’re always welcome to stay.”
Zoals het familie betaamt.
Deze week in Brandpunt: “Señora, señora”. Met deze woorden proberen twee Nederlandse vrouwen in de Colombiaanse hoofdstad Bogota contact te maken met voorbijgangers. Ze zoeken vaders en moeders die hun kinderen kwijt zijn door adoptie. Aart Zeeman ging met ze mee en zag hoe ze streden voor hun doel: families weer bij elkaar brengen door middel van DNA.