Dierenrechtenactivisten lijden in stilte en daar moeten we het over hebben
- Artikel
- 05 aug 2020
- 7 minuten leestijd
Een dierenrechtenactivist loopt meer risico op het ontwikkelen van compassiemoeheid dan een klimaatactivist. "In het begin denk je misschien nog: wacht maar, ik zal je laten zien dat ik voor iets goeds strijd. Maar na een tijdje kun je het niet meer opbrengen."
De aarde is een koude, kille plek voor dierenrechtenactivisten. Tegenover elke petitie die je tekent, elke mars voor de sluiting van slachthuizen die je loopt, en elke animal save waaraan je deelneemt, word je geconfronteerd met een planeet vol mensen die massaal cheeseburgers naar binnen schuiven, Canada Goose-jassen dragen, en geld uitgeven aan cosmeticamerken die gruwelijke dierproeven doen.
Kortom, er is eindeloos veel dierenleed om van wakker te liggen. En dus staan generatiegenoten op de barricades voor een wereld waarin we dieren niet langer gebruiken, misbruiken en doden voor voedsel, kleding, make-up, medicijnen en entertainment.
Maar vechten voor dierenrechten heeft een prijs: naast het (vaak stille) psychische lijden en de oneindige emotionele arbeid, ligt voor deze activisten ook een hoger risico op empathy burn-out, ofwel compassiemoeheid, op de loer.
Waar psychologen deze term vooral gebruiken voor hulpverleners die werken met getraumatiseerde cliënten (zoals artsen, verpleegkundigen en maatschappelijk werkers) is er nu, met name in de VS en Canada, groeiende aandacht voor compassiemoeheid onder mensen die zich inzetten voor getraumatiseerde dieren: dierenrechtenactivisten, strijdlustige vegans en dierenverzorgers.
Om meer licht op dit fenomeen te werpen, belde ik met Nathalie Cardinaels (40), klinisch psycholoog, cognitief gedragstherapeut en compassietrainer, over compassiemoeheid bij jezelf herkennen, voorkomen en hoe je duurzaam actie voert.
Nathalie, na veelvuldig gegoogel merk ik dat er nogal wat verwarring bestaat over wat compassiemoeheid nou precies is – en hoe deze empathy burn-out zich verhoudt tot een ‘gewone’ burn-out.
Nathalie Cardinaels: “In therapie zien we compassiemoeheid als een signaal dat iemand een burn-out heeft, overspannen of overbelast is. De persoon wordt steeds onverschilliger, raakt emotioneel afgevlakt en denkt: het boeit me alleen niet meer zoveel. Met een ander meeleven kost veel energie. Compassiemoeheid, of compassion fatigue, wordt vaak onterecht verwisseld met andere vormen van traumatisering, zoals secundaire traumatisering en vicarious traumatization.”
“Bij secundaire traumatisering krijgt iemand die bijvoorbeeld werkt met misbruikte mensen last van de beelden die de nare verhalen oproepen. Alles komt dan dus juist heel heftig binnen. En bij vicarious traumatization, dat is nog een stap verder, begint je hele wereldbeeld te veranderen. Iemand die bijvoorbeeld in de forensische sector met pedofielen werkt, kan zich dan niet meer kan indenken dat een opa zonder bijbedoelingen met zijn kleindochter speelt.”
Kun je als dierenrechtenactivist of dierenverzorger met al deze vormen van traumatisering te maken krijgen?
“Zeker. Je komt in slachthuizen en op plekken waar de koelkasten vol zitten met afgemaakte dieren. Ziet dieren die er verkommerd bij lopen, ziek zijn. Dieren die niet meer te helpen zijn, moet je euthanaseren. Dat zijn heel veel nare beelden en je voelt je machteloos. Je beseft dat je werk er nooit op zit. Dat mensen dieren blijven mishandelen, slachten en eten.”
“Daarnaast krijg je heel veel kritiek. Mensen die zeggen: ‘O, daar heb je weer zo iemand die de katten wil redden.’ Of: ‘Het is toch maar een beest?’ Je wordt niet serieus genomen. In het begin denk je misschien nog: wacht maar, ik zal je laten zien dat ik voor iets goeds strijd. Maar na een tijdje begint dat door te wegen en kun je het niet meer opbrengen.”
"Wat compassion fatigue kenmerkt is het stukje onverschilligheid, de irritatie."
Loopt een dierenrechtenactivist meer risico op het ontwikkelen van compassiemoeheid dan, zeg, een klimaatactivist?
“Ik denk van wel. Als dierenrechtenactivist word je met zoveel leed geconfronteerd, in het hier en nu. Weerloze dieren die slecht behandeld worden; je ziet zoveel heftige dingen. Als klimaatactivist kun je ook compassiemoeheid ontwikkelen, maar loop je over het algemeen meer tegen langetermijnzaken aan.”
Hoe herken je een beginnende compassiemoeheid, bij jezelf of een ander?
“We moeten dan eerst het onderscheid maken tussen overbelasting en compassiemoeheid. Beide hebben symptomen gemeen – maar wat compassion fatigue kenmerkt is het stukje onverschilligheid, de irritatie. Je ervaart minder voldoening, minder verbondenheid en een gevoel van vervreemding. Je kunt je minder goed focussen en voelt dat je, emotioneel gezien, minder kan geven.”
En als je het eenmaal hebt, wat kun je er dan tegen doen?
“Zelfzorg is key: genoeg slaap, een vast dag- en nachtritme, een gezonde levensstijl, jezelf niet verdoven met alcohol of medicatie. Mediteer. Beweeg meer. Besef dat het oké is om dingen heftig te vinden en praat erover met anderen, of met een therapeut – EMDR-therapie kan ook helpen.”
"Als je tegen compassiemoeheid aanloopt, heb je waarschijnlijk te weinig zelfcompassie."
“Zorg daarnaast voor meer luchtigheid in je leven, laat humor en speelsheid toe. En plan genoeg ‘afschakelmomenten’ in. Bevlogen activisten zijn soms dag en nacht bezig. Maar je kunt niet al het wereldleed op je schouders dragen, daar ga je aan onderdoor. Dus maak keuzes en laat sommige kwesties liggen. Pick your battles.”
Je grenzen bewaken, dus.
“Inderdaad. En kijk niet alleen naar de bergen werk die je nog moet verzetten – naar al die dieren die je nog moet redden. Maar probeer ook te zien wat er wél goed gaat, wat je wél bereikt hebt. Wees daar dankbaar voor, en probeer betekenis te vinden in het lijden dat je ziet. Denk: hoe kunnen wij, ik en deze groep gelijkgestemden, hiervan leren en groeien? In plaats van: het is ‘ik’ tegen de wereld en alle grote bedrijven. Want daar ga je je alleen maar machteloos door voelen.”
Jezelf eraan herinneren dat je doet wat je kunt, en je daarbij neerleggen.
“Precies. Compassie voor dieren of andere mensen is heel mooi – maar als je tegen compassiemoeheid aanloopt, heb je waarschijnlijk te weinig zelfcompassie. Dus jezelf minder wegcijferen en meer op de kaart zetten.”
Ergens is het wel ironisch: om je compassiemoeheid te zalven, moet je meer zelfcompassie ophoesten. Dat klinkt op zo’n punt ook als een moeilijk karwei.
“Als je compassie geeft aan anderen, krijg je het niet altijd terug. Dat hoeft ook niet per se – maar als het altijd eenrichtingsverkeer is, kan dat wel gaan doorwegen. Terwijl: als je compassie aan jezelf geeft, ga je daar vrij snel de voordelen van voelen. Jezelf milder behandelen geeft meer ademruimte.”
"Compassiemoeheid ontstaat juist vanuit bevlogenheid."
Zie je bij jou in de praktijk dat cliënten met compassiemoeheid bang zijn om het aan te kaarten bij hun omgeving?
“Ja, daar zit schaamte, hè. Ze denken: ik ben een slecht mens geworden. Waar ze eerst zoveel gaven om andere mensen of dieren, boeit het ze nu helemaal niet meer. Daar lopen ze niet mee te koop.”
Is dit iets wat ook leeft onder jouw jonge cliënten?
“Wat ik vooral zie is dat mensen over het algemeen gewoon moe zijn. Dat we zoveel moeten van onszelf. Dat er zó veel regels, verwachtingen en druk zijn – opgelegd door onszelf, onze omgeving, de media. Niets lijkt meer vanzelf lekker te gaan, en daardoor raken mensen vermoeid. Ook zie ik dat veel mensen zich neigen weg te cijferen voor anderen, wat kan leiden tot verbittering. Voor de duidelijkheid, je apathisch voelen of ongevoelig zijn voor het nieuws staat hier buiten: compassiemoeheid ontstaat juist vanuit bevlogenheid – veel compassie voor anderen, weinig zelfzorg en je grenzen niet goed kennen.”
Verwacht je dat dit fenomeen de komende jaren zal toenemen?
“Goh, dat hangt ervan af. In onze individualistische maatschappij is het wij-gevoel minder sterk. Omdat velen nu voor zichzelf kiezen, is er meer werk aan de winkel voor wie zich inzet voor andere mensen en dieren – dus branden ze sneller op. Maar allez, het is zeker niet zo dat de wereld alleen maar slecht is en we verloren zijn. [lacht] Ook wel belangrijk om even te benoemen.”