Een donkere klim naar de top van Pidurangala Rock: “Opeens voel ik een donzige vacht langs mijn been”
- Artikel
- 19 jun 2024
- 12 minuten leestijd
De Leeuwenrots van Sigiriya is voor velen de reden waarom ze naar Sri Lanka afreizen. Maar eenmaal daar, vertelt iedereen je dat de rots ertegenover veel mooier, ongerepter en bovendien goedkoper is om te beklimmen. De beste tijd? ’s Nachts om vier uur, voor de zon opkomt.
Het is kwart voor vier ’s nachts. Ik zit in het pikkedonker voor mijn hostel in Dambulla, wachtend op de tuktukchauffeur met wie ik de dag ervoor had afgesproken dat hij me vannacht zou op komen halen. Met wat geluk heb ik misschien net een uurtje slaap kunnen vatten voordat de wekker van mijn telefoon door de gedeelde slaapruimte galmde (tot ergernis van mijn kamergenoten). “Sorry guys,” had ik moeten fluisteren, terwijl ik ietwat onhandig uit het bovenste stapelbed naar beneden klom.
Waarom ik niet voor de Leeuwenrots kies
Normaal is vroeg opstaan niet mijn ding, maar vandaag is een speciale dag. Ik ga op het mooiste tijdstip van de dag en op de mooiste plek op Sri Lanka de Leeuwenrots van Sigiriya zien: bij zonsopkomst bovenop Pidurangala Rock.
Waarom ik Pidurangala Rock verkies boven het beklimmen van de populaire Leeuwenrots is simpel: de Leeuwenrots is een van de meest drukbezochte plekken in Sri Lanka. Dat houdt in dat er een lange rij staat en dat je de hoofdprijs moet betalen. Terwijl je dertig euro betaalt voor de Leeuwenrots, kost Pidurangala maar drie euro. Ook zijn hier geen rijen en is het zelfs helemaal stil als je vroeg vertrekt.
Maar het allerbelangrijkste is dat het uitzicht vanaf Pidurangala volgens de Sri Lankaanse reisgidsen ook nog eens een stuk mooier is. Het wordt dan ook door iedereen aangeraden, zo ook door mijn chauffeur, die exact om vier uur ’s ochtends zijn tuktuk voor de deur van mijn hostel parkeert.
Dwars door het oerwoud
Voor het eerst zie ik de wegen van Sri Lanka in het pikkedonker. Of beter gezegd: ik zie niets. Tot mijn verbazing zijn er al veel meer mensen op de weg dan ik had verwacht. Dat zijn dan echter wel de landwegen, want als we op een gegeven moment een bocht naar rechts maken, rijden we door een olifantenpaadje midden in de rimboe met niemand om ons heen. Alleen ik, mijn chauffeur en de donkere grillen van de natuur. Hij rijdt hier en daar erg langzaam en behendig om de gaten in de weg heen. Sommige gaten zijn zo groot dat je er een hele tuktuk in kwijt zou kunnen.
Terwijl mijn chauffeur slalommend om de gaten rijdt, vertelt hij me over de omgeving. Volgens hem is het hier heel mooi, met veel dieren en grote, groene planten. Ik moet hem op zijn woord geloven, want het is te donker om dat nu al te kunnen zien.
Alleen ik, de berg en het lampje van mijn mobiel
Na de donkere tocht door de bossen en de hobbelige wegen, komen we aan bij een parkeerplaats aan de voet van de berg. Het is nog steeds donker. Mijn chauffeur parkeert de tuktuk en wijst naar de top. “Daar moet je zijn,” zegt hij. “Ik wacht hier op je.” Vroeger zou hij met me mee zijn gegaan, laat hij weten, maar hij is oud en niet goed ter been meer. Hij hinkt naar een van de andere chauffeurs die geparkeerd staat om een praatje te maken. Ik laat hem achter en begin te lopen, helemaal alleen.
Om boven op de vulkanische, tweehonderdmeterhoge berg te komen, is flinke inspanning nodig. De traptreden in het eerste deel zijn erg onregelmatig, maar gelukkig goed te doen. Daarna wordt het moeilijker, als de treden verdwijnen en plaatsmaken voor een ongelijk kronkelend pad naar boven. Na een tijdje verdwijnt ook de verlichting. Daarna is het pikkedonker, dus moet ik bijschijnen met de zaklamp van mijn mobiel. Ik ben vooral bezig met het kijken naar mijn voeten, goed oplettend dat ik niet ergens struikel of nog erger: op een beest stap. Er leven namelijk wel giftige slangen en spinnen in dit gebied en er is niemand om me heen die me zou kunnen helpen als er iets misgaat.
Een niet geheel onbelangrijk detail is dat ik op dit moment van mijn reis mijn schoenen ben kwijtgeraakt. Ik ben er vrij zeker van dat die nog op de deurmat van het hostel in Kandy liggen, waar ik de dag ervoor ben weggegaan. Daarom maak ik deze klim op mijn slippertjes, iets wat ik niemand zou aanraden. Het eerste stuk valt nog mee, maar op het laatst moet je redelijk behendig zijn om bovenaan te komen en een paar goede wandelschoenen zijn dan geen overbodige luxe.
Harige reisgenoten
Terwijl ik doorstap, hoor ik ineens geritsel. Ik verstijf. Nog altijd ben ik alleen en ik kan enkel hopen dat er binnen een paar minuten wat medewandelaars aan komen lopen. Ik schijn met mijn zaklamp om me heen en focus me op waar het geluid vandaan komt. Dan voel ik een donzige vacht langs mijn been. Ik schrik en schijn met mijn lamp bij. Er staat een grote, zwerfhond met een witte vacht naast me. Hij kijkt me schaapachtig aan, er is geen dreiging in zijn ogen. Ik zucht van opluchting.
Het blijft natuurlijk altijd aftasten met wilde dieren, maar zwerfhonden zijn hier over het algemeen niet zo gevaarlijk als je rustig blijft. Op Pidurangala barst het sowieso van de honden, zelfs helemaal boven op de rots, zal ik later zien. Als ik doorloop, komen er gauw meer nieuwsgierige honden op me af die me volgen naar boven.
Vlak voor de top kom ik aan bij een op zijn zij liggend standbeeld van Boeddha van zo’n twaalf meter breed die zich met zijn halfgesloten ogen in het Nirwana waant. Het standbeeld is helaas in de jaren zestig deels vernield door jagers, waarbij het hoofd is verwijderd. Inmiddels is het gerenoveerd, maar het verschil tussen de nieuwe en de oude stenen is zelfs in het donker heel duidelijk te zien. Later lees ik in mijn hostel dat dat met opzet is gedaan om men ervan bewust te maken dat als geschiedenis niet onderhouden wordt, het ten prooi kan vallen aan mensen met verkeerde bedoelingen.
“Spring!”
Dit is de perfecte plek om even uit te rusten en alvast uit te kijken over het oerwoud beneden en de Leeuwenrots in de verte. Het is nu nog een donker deken onder de sterrenhemel, maar ik kan me al een kleine voorstelling maken van hoe het eruit moet zien als straks de zon opkomt. Met mijn roedel honden om me heen staar ik de verte in. Ik loop een stukje verder, maar hier lijkt het pad te stoppen. De rotsen zijn zo stijl, dat het eerder een blokkade lijkt te zijn dan een weg omhoog. Ik kijk verbaasd om me heen. Is dit het dan? Ik besluit te wachten totdat er meer mensen naar boven komen lopen.
En ja hoor, niet veel later hoor ik achter me twee reizigers met een gids. De gids gebaart dat ik toch echt de klim zal moeten maken om helemaal boven te komen. Ik laat ze erlangs en volg het drietal. Het is makkelijker om met blote voeten te klimmen dan met mijn slippers aan, dus trek ik ze uit en hang ik ze aan mijn armen.
De klim is niet mals. Je moet een stenen muur op om vervolgens op een stenen kei te klimmen. Vanaf deze stenen kei moet je springen naar een andere stenen kei. Dat is een sprong van een meter. Zou je dat niet halen, dan val je drie meter naar beneden. De ongelijke trappen en het modderige bospad van zojuist lijken ineens niet meer zo ongerept als ik dit zie. De gids die ik volg laat ons echter goed zien hoe we dit obstakel moeten trotseren. Dan strekt hij zijn arm uit. “Spring!”, roept hij naar de reiziger voor me. Behendig maakt ze de sprong en haalt ze de overkant. Dan helpt de gids ons een voor een om op de kei te springen.
Een uitzicht dat oneindig lijkt
Het is zwaar als je enkel een uurtje geslapen hebt, maar eenmaal boven besef je al gauw dat de klim het meer dan waard is geweest. Het plaatje daarboven is verbluffend om te zien: een panoramisch uitzicht van driehonderdzestig graden van het oerwoud onder me verrast me. Het is nog te donker om alles te kunnen zien, maar het landschap lijkt oneindig lang door te gaan.
Hoe meer tijd verstrijkt, hoe lichter het wordt. En hoe lichter het wordt, hoe verder het oerwoud zich lijkt uit te strekken. Alsof een theaterstuk op het punt staat gespeeld te worden, waarbij de theaterlampen heel langzaam het nog pikzwarte podium verlichten. Dan begint de lichtshow. De lucht kleurt eerst donkerblauw, vloeit over in paars en wordt daarna rood en geel. De Leeuwenrots van Sigiriya, de hoofdrolspeler in dit theaterstuk, ontwaakt.
Wat best bijzonder is, is het grote aantal honden dat er rondloopt. Hoe ze er gekomen zijn, is me nog altijd een raadsel, zeker het kefhondje waarvan het onmogelijk lijkt dat-ie die sprong bij de keien zou kunnen maken. Maar goed, hij is er toch en lijkt daar prima te vertoeven. Een microbosje boven op de rots dient als hun onderkomen. De gids die me zojuist heeft geholpen, vertelt me dat op deze plek jaren geleden een boeddhistische stupa stond. De berg is namelijk eeuwenlang het huis van boeddhistische monniken geweest en daarom nog altijd erg spiritueel. Nu is de berg van de honden. Iedere ochtend worden zij wakker onder een bijna magische sterrenhemel die alle regenboogkleuren afgaat voordat het oneindige uitzicht zich aan hen ontleent, als heersers van het oerwoud daar beneden.
Alhoewel dit tot nu toe een redelijk onbegaan pad is, ben ik absoluut niet meer de enige hier. Naarmate het licht wordt, wordt het aantal reizigers steeds groter. Mannen van middelbare leeftijd met gigantische telelenzen beginnen zich te verzamelen om de Leeuwenrots te fotograferen. Dit is voor mij een teken dat ik weer verder moet.
De gids die me hielp om de berg op te komen Vertelt me nog wat interessante weetjes over de stenen langs een paar trappen. Volgens hem laat het kleurverschil in het steen zien dat in dit stukje van de rots vroeger mensen hebben geleefd: de boeddhistische monniken.
Sigiriya ontwaakt
Ik stap weer in bij mijn chauffeur die mij terugrijdt naar mijn hostel in Dambulla. Nu kan ik dan eindelijk de chauffeur gelijk geven: de omgeving is inderdaad prachtig. Kleurrijke vogels staan aan een kanaaltje langs de weg, terwijl aan de overkant in de bossen aapjes achter elkaar aanrennen. Een krokodil ligt maar een klein eindje van de aapjes verwijderd met zijn bek open te zonnen. Dikke bossen aan weerszijden van de weg.
Tien minuten later rijden we langs een waterplas waar een olifant zichzelf staat te wassen. Ik vraag aan de chauffeur of hij zijn tuktuk even aan de kant kan zetten zodat ik wat foto’s kan maken. Eenmaal uitgestapt, zie ik het machtige, grote dier een stuk beter. Hij duikt onder het water, schudt op en neer en wanneer hij boven komt, gooit hij zijn slurf in de lucht en doucht hij in zijn zelfgemaakte fontein.
Mijn chauffeur is ook uitgestapt. Hij staat bij wat lijkt een stukje gras langs de weg en wenkt me. Hij wijst naar een klein plantje, wat op het blote oog niet meer lijkt dan een stukje onkruid. “Raak het aan,” zegt hij. Ik buig naar het plantje toe, me afvragend wat er zo bijzonder aan is. Dan, als ik mijn vinger erlangs laat glijden, klapt het plantje langzaam ineen. Mijn chauffeur lacht. “We noemen het de sleeping plant,” zegt hij. De officiële benaming is mimosa, kom ik later in mijn hostel achter. Het is voor het eerst dat ik er een aanraak en al is het zoiets simpels en kleins, toch doet het wat met me. Zeker als ik me besef dat dit in Nederland met een hoop temperatuurregelaars heel misschien in een kas zou kunnen groeien, terwijl het hier gewoon langs de weg te vinden is.
En dat is reizen in een notendop, als je het mij vraagt. Je gaat naar een plek toe die je wil zien en je wordt verrast met nog veel meer dan je ooit verwachtte. Dat maakt de reiservaring nog zoveel rijker. En zeker in Sri Lanka; je krijgt er altijd nog een schepje bovenop. De parel van de Indische Oceaan zal daarom ook voor altijd een speciale plek in mijn hart hebben.
Weten hoe je in twee weken door het binnenland van Sri Lanka reist? Lees hier hoe je dat doet.